Uitspraak 202101061/1/R2


Volledige tekst

202101061/1/R2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Maarheeze, gemeente Cranendonck,

appellant,

en

de raad van de gemeente Cranendonck,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "De Neerlanden II" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, en ir. E.J.L. van Kessel, adviseur, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van Moorsel, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door S.R. Niessen en P.J.C. Lemmen, zijn verschenen. Namens de raad heeft F. Stouthart per videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van 100 woningen aan de noordzijde van de kern van Maarheeze.

[appellant] exploiteert een varkenshouderij aan de [locatie] in Maarheeze op een afstand van ongeveer 300 m van het plangebied. Hij vreest door het plan te worden beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

2.       De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling van het beroep

4.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot onaanvaardbare geurhinder ter plaatse van de voorziene woningen vanwege de omliggende veehouderijen. [appellant] stelt hierdoor te worden beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn varkensveehouderij. Volgens [appellant] bevat het geuronderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd meerdere onjuistheden. [appellant] heeft in dit verband een eigen onderzoek naar het woon- en leefklimaat in het plangebied laten uitvoeren door adviesbureau DLV Advies & Resultaat. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Omgevingstoets geurbelasting Bestemmingsplan "De Neerlanden II Maarheeze."" van 12 maart 2021 (hierna: het rapport van DLV).

Onder verwijzing naar het rapport van DLV stelt [appellant] dat geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden. Het emissiepunt waarvan in het geuronderzoek is uitgegaan is namelijk gelegd op een bestaande stal en niet op gronden binnen het bouwvlak dichterbij het plangebied waar ook een stal kan worden gebouwd. Hierdoor is de geuremissie van het bedrijf van [appellant] onderschat. Ook is er geen analyse toegevoegd van de mogelijkheden van de zogenoemde 50-50-regel als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv), waardoor ten onrechte de conclusie wordt getrokken dat nu al sprake is van een overbelaste situatie en het bedrijf van [appellant] niet wordt beperkt door het plan. Bij het toepassen van de 50-50-regel blijkt volgens het rapport van DLV dat er geen overbelaste situatie is en dat het bedrijf van [appellant] ruimte heeft om uit te breiden.

4.1.    Het plangebied ligt in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) en ligt na verwezenlijking van het plan binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv wordt een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object dat binnen een concentratiegebied ligt, binnen de bebouwde kom meer dan 3 ouE/m3 bedraagt.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde dan genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde niet minder bedraagt dan 0,1 ouE/m3 en niet meer dan 14 ouE/m3.

4.2.    Op grond van laatstgenoemde bepaling heeft de raad op 15 april 2008 de "Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Cranendonck" (hierna: de geurverordening) vastgesteld. In artikel 3, onder b, in samenhang gelezen met artikel 2, tweede lid, van de geurverordening is bepaald dat de maximale geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object - de voorgrondbelasting - binnen het gebied "De Neerlanden II" in Maarheeze, 6 ouE/m3 bedraagt. Volgens de kaart die als bijlage bij de geurverordening is gevoegd, ligt een deel van het plangebied in het gebied "De Neerlanden II" in Maarheeze en geldt daar de norm van 6 ouE/m3 als bedoeld in de geurverordening. Het noordelijke deel van het plangebied is op die kaart aangeduid als buitengebied. Voor gronden in het buitengebied geldt op grond van de geurverordening geen afwijkende geurnorm ten opzichte van de Wgv. Omdat het plangebied na verwezenlijking van het plan binnen de bebouwde kom ligt, is de raad wat betreft het noordelijk deel van het plangebied uitgegaan van de norm van 3 ouE/m3 als bedoeld in de Wgv voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom.

4.3.    In het rapport "Onderzoek geur veehouderijen. Geurcontouren en geuronderbouwing. De Neerlanden II Maarheeze. Woningbouw" van 31 augustus 2020, opgesteld door De Roever Omgevingsadvies (hierna: het rapport van De Roever) is verslag gedaan van het onderzoek naar geurhinder van veehouderijen in de omgeving van het plangebied, de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat in het plangebied en mogelijke beperkingen voor omliggende bedrijven. Het geuronderzoek is als bijlage 8 bij de plantoelichting gevoegd.

Voor het berekenen van de voorgrondbelasting zijn de veehouderijen aan de [locatie] - van [appellant] - en de Grote Bleek 3 als maatgevend beschouwd. De hoogst berekende voorgrondbelasting op het plangebied bedraagt 3,1 ouE/m3 als gevolg van de veehouderij aan de [locatie]. Voor de achtergrondbelasting zijn alle veehouderijen binnen een straal van 2 km van het plangebied betrokken in de berekening met behulp van het programma "V-Stacks Gebied". De hoogst berekende achtergrondbelasting op het plangebied bedraagt 6,0 ouE/m3. In het rapport van De Roever staat dat een voorgrondbelasting van 3,1 ouE/m3, ondanks een geringe overschrijding van de norm van 3,0 ouE/m3, op basis van de Handreiking bij de Wgv overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat. In het rapport wordt verwezen naar een tabel uit de Handreiking bij de Wgv, waaruit volgt dat een voorgrondbelasting van 3,1 ouE/m3 in combinatie met een achtergrondbelasting van 6 ouE/m3 leidt tot een verwacht geurhinderpercentage van 5-10 %. Dit percentage komt volgens de Handreiking bij de Wgv overeen met een goed woon- en leefklimaat. Verder staat in het rapport van De Roever dat de veehouderij aan de [locatie] in de bestaande situatie al niet kan uitbreiden, omdat wat betreft de mate van geurhinder op de bebouwde kom al sprake is van een overbelaste situatie vanwege de meest noordoostelijk gelegen woning in de bebouwde kom van Maarheeze. Dat is de woning aan de Broekweg 5, waar op grond van de geurverordening een geurnorm van 1,0 ouE/m3 geldt. Hierdoor kan de veehouderij aan de [locatie] in de bestaande situatie niet uitbreiden in de richting van het plangebied en vormt het plan geen extra belemmering. Voorts wordt erop gewezen dat een m.e.r.-beoordelingsnotitie is ingediend voor het veranderen van de veehouderij aan de [locatie]. Daarbij is sprake van een afname van de totale geuremissie, waardoor in de toekomst zicht is op een beter woon- en leefklimaat in het plangebied.

De conclusie van het rapport is dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verwacht en dat de belangen van de veehouderijen aan de [locatie] en de Grote Bleek 3 niet worden geschaad.

4.4.    De Afdeling heeft in onder meer de uitspraak van 6 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK8369, onder 2.6, overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

De Afdeling stelt vast dat de raad bij het beoordelen van de mate van geurhinder in relatie tot het woon- en leefklimaat in het plangebied is aangesloten bij de geurnormen uit de Wgv en de geurverordening.

In het rapport van De Roever is als emissiepunt gekozen voor de meest zuidelijk gelegen stal in de bestaande situatie. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat niet moet worden uitgegaan van de uiterste grens van het bouwvlak, zoals in het rapport van DLV gesteld, omdat de contour van 1,0 ouE/m3 uit de geurverordening is gelegen over de woningen aan de Broekweg 5 en de Sterkselseweg 52. Ter plaatse van die woningen wordt in de bestaande situatie al niet voldaan aan de normen uit de geurverordening. Om die reden is uitbreiding van bedrijf naar het zuiden toe in de bestaande situatie volgens de raad niet mogelijk, omdat dat zal leiden tot een verdere overschrijding van de geurnormen ter plaatse van de woningen aan de Broekweg 5 en de Sterkselseweg 52. Daarmee zal het leggen van het emissiepunt op de uiterste grens van het bouwvlak volgens de raad leiden tot een verdere verhoging van de geurbelasting in een reeds overbelaste situatie.

Naar aanleiding van het in het rapport van DLV ingenomen standpunt dat [appellant] met toepassing van de 50-50-regel zou kunnen uitbreiden, heeft de raad een rapport ingebracht van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. De daarin opgenomen berekening is gebaseerd op een door [appellant] ingediende aanvraag voor uitbreiding, zoals vastgesteld in een m.e.r.-beoordelingsnotitie waarover het gemeentebestuur op 7 oktober 2020 een positief besluit heeft genomen. In de berekening is opgenomen dat de geuremissie van [appellant] in de vergunde situatie 76.629 ouE/m3 bedraagt. Dat getal is gebaseerd op een in 2008 verleende revisievergunning. Voor de beoogde situatie wordt uitgegaan van een geuremissie van 60.111 ouE/m3. Dat is gebaseerd op door [appellant] aangeleverde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit op de m.e.r.-beoordeling van 7 oktober 2020. Verder volgt uit de berekening dat de geurbelasting op het plangebied in de beoogde situatie maximaal 2,8 ouE/m3 bedraagt en daarmee voldoet aan de geldende geurnorm van 6 ouE/m3 respectievelijk 3 ouE/m3 als bedoeld in de geurverordening. Ook volgt uit de berekening dat de geurbelasting op de Broekweg 5 in de beoogde situatie 2,9 ouE/m3 bedraagt, waarmee niet wordt voldaan aan de norm van 1,0 ouE/m3 als bedoeld in de geurverordening.

De Afdeling oordeelt dat de stelling in het rapport van DLV dat de geurnorm ter plaatse van de Broekweg 5 niet wordt overschreden en in het plangebied wel, onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Hierbij is van belang dat in het rapport van DLV voor de beoogde situatie na uitbreiding wordt uitgegaan van een fictieve situatie met een totale geuremissie van 86,497 ouE/m3, terwijl de raad daarentegen is uitgegaan van een concrete aanvraag.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op het voorgaande, aannemelijk gemaakt dat in het rapport van De Roever is uitgegaan van een juiste ligging van het emissiepunt. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een andere ligging van het emissiepunt als uitgangspunt had moeten nemen en dat de geuremissie van het bedrijf van [appellant] in de bestaande situatie zijn onderschat. Gelet op de geringe overschrijding van de norm van 3,0 ouE/m3 als bedoeld in de geurverordening met 0,1 ouE/m3, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verwacht. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat de mate van geurhinder volgens de Handreiking bij de Wgv overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat. Voorts heeft de raad van belang mogen achten dat de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van [appellant] al worden beperkt door de woning aan de Broekweg 5. Niet gebleken is dat het plan leidt tot meer beperkingen voor [appellant] om zijn bedrijf uit te breiden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       De Afdeling concludeert op basis van het voorgaande dat de nadelige gevolgen van het vastgestelde bestemmingsplan niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De raad heeft dus tot de conclusie mogen komen dat het plan een goede ruimtelijke ordening dient.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. El-Wanni
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

911

BIJLAGE

Wet geurhinder en veehouderij

Artikel 3

1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:

a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht;

[…]

4. Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voorzover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.

Artikel 6

1. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde:

a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 0,1 odour unit per kubieke meter lucht en niet meer dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;

[…].

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Cranendonck

Artikel 2

Als gebieden als bedoeld in artikel 6 van de Wet worden aangewezen de volgende gebieden in de gemeente Cranendonck:

[…]

2. Plangebieden voor woningbouw, als volgt:

"De Neerlanden II" Maarheeze;

[…].

Artikel 3

[…]

b. In gebieden onder 2 omschreven in artikel 2 van deze verordening, gelden de volgende andere waarden: Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object gelegen binnen de volgende gebieden:

Gebied

MAXIMALE WAARDEN VOOR GEURBELASTING IN ou/m3 (odour units per kubieke meter lucht)

"De Neerlanden II" Maarheeze

6

[…].