Uitspraak 202105628/6/R1


Volledige tekst

202105628/6/R1.
Datum uitspraak: 27 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 heeft de minister op een verzoek daartoe van TenneT TSO B.V. krachtens artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht aan de in het besluit genoemde rechthebbenden een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding Zuid-West 380kV-West-Borssele-Rilland (ZWW) met bijkomende werken op de in het besluit vermelde percelen, zoals op de als bijlage bij het besluit aangehechte situatietekening is aangegeven.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

TenneT heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juli 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Drapers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TenneT, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door mr. C.H.R.M. van der Hoeven, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       [verzoeker] is rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend als gemeente Kruiningen, sectie M, nummers 268, 270 en 272 (hierna: de percelen). Het besluit legt aan onder meer [verzoeker] de plicht op om te gedogen dat op deze percelen, behoudens zijn recht op schadevergoeding, de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd en in stand gehouden. De percelen zullen tijdelijk worden gebruikt als werkterrein voor de fundatiewerkzaamheden en de oprichting van de steunmast nummer 1068 en ook zullen tijdelijke werkwegen en een werkterrein op de percelen worden aangelegd. De permanente belemmering op de percelen zal bestaan uit de overhang van hoogspanningsgeleiders met daarboven bliksembegeleiders inclusief glasvezel en retourstroomgeleiders. Op perceel sectie M, nummer 272, zal de permanente belemmering ook bestaan uit de plaatsing van een steunmast van mastlocatie 1068.

3.       De planologische basis voor realisering van de hoogspanningsverbinding met bijkomende werken is het inpassingsplan "Zuid-West, 380 kV-west", dat is vastgesteld op 4 november 2016. Dit inpassingsplan, dat met toepassing van de rijkscoördinatieregeling tot stand is gekomen, is in rechte onaantastbaar. De aanleg en het beheer van de hoogspanningsverbinding berusten bij TenneT.

4.       Als gevolg van de werkzaamheden vreest [verzoeker] voor de continuïteit van zijn volledig biologisch-dynamisch landbouwbedrijf. Het betreden van de gronden van zijn bedrijf met niet-schoongemaakt schoeisel en/of materieel kan leiden tot vervuiling van de percelen en contaminatie van landbouwgronden. Hierdoor loopt het bedrijf het risico onder meer zijn Skal-certificering kwijt te raken, aldus [verzoeker].

5.       Om die reden had [verzoeker] reeds bij brief van 22 oktober 2021 de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek is afgewezen bij uitspraak van 5 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2459. Wel heeft TenneT in die procedure toezeggingen gedaan aan [verzoeker] over de wijze waarop de percelen zouden worden betreden. Zo heeft TenneT ter zitting bij de voorzieningenrechter toegezegd alleen op de percelen te werken met schoon materieel en een toezichthouder aan te stellen die ter plaatse controleert of machines en schoeisel waarmee de percelen worden betreden, vrij zijn van vervuilde grond. Omdat TenneT volgens [verzoeker] deze toezeggingen niet (langer) gestand doet, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Spoedeisend belang

6.       Op 8 november 2021 is TenneT aangevangen met de werkzaamheden op de percelen van [verzoeker]. Omdat de werkzaamheden momenteel plaatsvinden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Inhoudelijk

7.       [verzoeker] betoogt dat TenneT niet (langer) werkt conform toezeggingen die zijn gedaan en de afspraken die zijn gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van 5 november 2021. Volgens [verzoeker] betreedt TenneT zijn percelen niet met schoon materieel en is het TenneT niet gelukt een toezichthouder te vinden die daarop controleert en die duidelijk communiceert. Ook is volgens [verzoeker] gebleken dat zich lekkage voordoet in de aangebrachte vijverfolie, zodat vuil afkomstig van ongereinigd materieel toch in het grondwater van het onderliggend terrein terecht kan komen. Het zogenaamde gesloten systeem functioneert daarom niet naar behoren, zo stelt [verzoeker]. Verder betoogt hij dat TenneT hem ruim van tevoren ervan op de hoogte moet stellen wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd op zijn percelen.

8.       De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij de uitspraak van 5 november 2021 als uitgangspunt neemt bij het beoordelen van het nu ingediende verzoek om voorlopige voorziening. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen, leent deze procedure zich niet goed voor het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit, gelet op de naar voren gebrachte beroepsgronden en het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure. Die beoordeling moet dan ook plaatsvinden in de bodemprocedure. De vraag of vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak op dit moment aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter daarom beantwoorden in het licht van de belangenafweging die de voorzieningenrechter heeft gemaakt in de uitspraak van 5 november 2021 en de sindsdien gewijzigde omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het onderhavige verzoek.

9.       De voorzieningenrechter overweegt dat ten aanzien van het toezicht houden door TenneT ter zitting is gebleken dat TenneT [gemachtigde B] heeft aangewezen als toezichthouder en dat vanuit de aannemer die het uitvoerende werk doet, op de percelen een zogenoemde poortwachter is aangesteld. Via deze contactpersonen geeft TenneT aanwijzingen aan de uitvoerders, die zich aan de tussen TenneT en [verzoeker] gemaakte afspraken moeten houden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met deze handelwijze voldoende verzekerd dat effectief toezicht kan worden gehouden op de gemaakte afspraken, ook als [gemachtigde B] niet permanent aanwezig is op de percelen. Verder is van belang dat TenneT heeft verklaard aanvullende maatregelen te treffen die eventuele contaminatie kunnen tegengaan. TenneT heeft ter zitting toegelicht dat materieel niet alleen wordt schoongespoeld voordat het de percelen van [verzoeker] betreedt, maar dat vanwege de bedrijfsactiviteiten van [verzoeker] vijverfolie is aangebracht over de gronden om eventueel resterend vuil op te vangen. Bovendien rijden de machines over rijplaten die zijn neergelegd over het aangebrachte vijverfolie. Middels dit gesloten systeem heeft TenneT de kans dat eventueel resterend vuil op materieel en schoeisel vermengd raakt met de landbouwgrond van [verzoeker] geminimaliseerd, zo stelt zij.

10.     De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat als de gemaakte afspraken worden nageleefd en ook de hand wordt gehouden aan de hiervoor vermelde aanvullende maatregelen, waaronder de vijverfolie, het risico van vervuiling van de percelen en contaminatie van landbouwgronden effectief wordt tegengegaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter naar voren gekomen dat de gemaakte afspraken niet altijd naar behoren worden nagekomen en dat ook het opvolgen van de aanvullende maatregelen soms te wensen overlaat. Zo is gebleken dat het materieel niet altijd goed schoon is, dat het vijverfolie soms kapotgaat en niet direct gerepareerd wordt. Ook de communicatie tussen TenneT en de aannemer en [verzoeker] over de te treffen maatregelen laat ruimte voor verbetering. Om die reden is niet uitgesloten dat de voorzieningenrechter in de toekomst kan besluiten op basis van een nieuw verzoek een dwangsom te verbinden aan de uitvoering van de gemaakte afspraken en de aanvullende maatregelen. In dit stadium acht hij daarvoor echter onvoldoende gronden aanwezig, in aanmerking genomen dat TenneT heeft aangegeven alles in het werk te stellen om vervuiling van de landbouwgronden van [verzoeker] tegen te gaan en de gemaakte afspraken nauwgezet uit te voeren. Verder neemt de voorzieningenrechter in beschouwing dat in dit stadium niet is gebleken dat daadwerkelijk contaminatie met effect op de bedrijfsvoering van [verzoeker] heeft plaatsgevonden, noch is gebleken dat [verzoeker] reeds moet vrezen voor het verlies van de Skal-certificering. Ten aanzien van de wens van [verzoeker] om ervan op de hoogte te worden gebracht wanneer werkzaamheden zullen plaatsvinden op zijn perceel, gaat de voorzieningenrechter er mede op basis van het verhandelde ter zitting van uit dat TenneT [verzoeker] tijdig, zo mogelijk 12 uur van tevoren, daarvan verwittigt.

11.     Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter evenals in de uitspraak van 5 november 2021 van oordeel dat het belang van een betrouwbaar elektriciteitsnet, het belang van TenneT om aan de wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen en om gevrijwaard te blijven aanzienlijke vertragingsschade, alsmede het belang van andere grondeigenaren om niet geconfronteerd te worden met een langere periode van hinder op hun percelen, met inachtneming van het vermelde onder 10 zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij de verzochte voorziening. De voorzieningenrechter doet verder een appèl op alle partijen, inclusief de minister, om intensief, zorgvuldig en adequaat met elkaar te communiceren.

Conclusie

12.     Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022

195-974