Uitspraak 202200018/2/A2


Volledige tekst

202200018/2/A2.
Datum beslissing: 22 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2022 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. E.J. Daalder (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van de zaak nr. 202200018/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven, die tegelijk met de uitnodiging voor de zitting aan [verzoeker] is toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2022.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       [verzoeker] heeft de Afdeling op de zittingsdag laten weten niet deel te zullen nemen via beeldverbinding, omdat hij ziek is. Hij heeft niet verzocht om uitstel, maar heeft aangegeven dat hij zijn Duitse advocaat gevraagd heeft om namens hem het woord te voeren. De Afdeling heeft tot 15 minuten na de geagendeerde aanvangstijd gewacht, maar heeft, nadat niemand via de beeldverbinding was verschenen, de zitting geopend en het wrakingsverzoek aan de orde gesteld.

2.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

3.       [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat zijn zaak door een meervoudige kamer moet worden behandeld. Hij wijst erop dat op de website van de Raad van State staat dat alle hoger beroepszaken standaard worden afgedaan door een meervoudige kamer. [verzoeker] heeft op 14 januari 2021 aangifte gedaan tegen de Belastingdienst en deze aangifte is volgens hem zeer ernstig en alleen al gelet daarop is een behandeling door een meervoudige kamer noodzakelijk. Daarnaast voert [verzoeker] aan dat zijn zaak tot het strafrecht behoort en dat de Afdeling de zaak naar een strafrechter moet doorsturen. Voorts is er volgens [verzoeker] sprake van schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), omdat hij persoonlijk gehoord wenst te worden en de schijn is gewekt dat de zitting van 20 juni 2022 vooropgezet is, omdat die zitting ten onrechte zonder hem plaats zou gaan vinden. Verder voert [verzoeker] aan dat hij ten onrechte met hoge kosten wordt geconfronteerd, omdat er van hem wordt geëist dat hij stukken aangetekend verstuurt terwijl hij geen inkomen heeft.

4.       De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie uiteengezet dat de beslissing om het verzoek tot uitstel niet te honoreren een processuele beslissing is. Bij brief van 18 mei 2022 heeft [verzoeker] gevraagd om uitstel van de behandeling van zijn zaak op de zitting van 20 juni 2022. Hij heeft daartoe onder meer verwezen naar een aantal door hem overgelegde stukken. De reden voor afwijzing is dat die stukken op de zitting zouden kunnen worden besproken. Meer algemeen achtte de staatsraad het van belang om met [verzoeker] in gesprek te gaan over zijn hoger beroep en de in zijn vele mailberichten geuite klachten en de daarin beschreven omstandigheden.

5.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

6.       De beslissing om de zaak door een enkelvoudige kamer of een meervoudige kamer te laten behandelen en de beslissingen over het plannen en wel of niet uitstellen van de behandeling ter zitting zijn processuele beslissingen. De vraag of dit soort beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Wat betreft de behandeling van de zaak door een enkelvoudige kamer in plaats van een meervoudige kamer, merkt de wrakingskamer het volgende op. De beslissing in het vooronderzoek om een zaak te verwijzen naar een enkelvoudige kamer is geen finale beslissing. De enkelvoudige kamer kan op elk moment van het onderzoek beslissen de zaak weer terug te verwijzen naar een meervoudige kamer als de feiten en omstandigheden daar aanleiding voor geven. Of daarvoor in deze zaak aanleiding bestond is niet komen vast te staan, omdat de inhoudelijke behandeling is aangehouden vanwege het wrakingsverzoek. Een door een staatsraad genomen processuele beslissing omtrent het wel of niet terugverwijzen geeft in beginsel, gelet op het voorgaande, geen blijk van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid als hiervoor bedoeld.

Daarnaast begrijpt de wrakingskamer het betoog over schending van artikel 6 van het EVRM zo, dat die schending volgt uit het feit dat er ten onrechte geen uitstel is verleend voor de zitting op 20 juni 2022. In dit geval is [verzoeker] reeds bij brief van 22 februari 2022 gevraagd om zijn verhinderdata op te geven, zodat daar rekening mee kon worden gehouden bij het plannen van de zitting. [verzoeker] heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens is [verzoeker] bij brief van 13 april uitgenodigd voor de zitting van 20 juni 2022. In deze situatie kan er alleen een grond voor wraking bestaan als er voor de beslissing om de zitting niet uit te stellen geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de staatraad. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ten overvloede wijst de wrakingskamer erop dat er binnen het bestuursrecht geen eis van verplichte procesvertegenwoordiging geldt, dat de Afdeling geen advocaten toewijst aan appellanten en dat er, gelet hierop, dus ook geen grond bestond om aan het verzoek van [verzoeker] te voldoen om voor hem een advocaat te regelen.

7.       Voor zover [verzoeker] betoogt dat zijn zaak moet worden doorgestuurd naar de strafrechter, wijst de wrakingskamer erop dat [verzoeker] een bestuursrechtelijke procedure is gestart door het indienen van een hoger beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en dat de Afdeling ook bevoegd is over het daarin aangekaarte bestuursrechtelijke geschil te oordelen. Daargelaten of er daarvoor een grondslag is, bestaat er alleen al daarom geen aanleiding om deze zaak door te sturen naar de strafrechter.

8.       De wrakingskamer constateert dat het betoog over het aangetekend sturen van post betrekking heeft op de communicatie met een medewerker van de administratie van de Afdeling. Uit die communicatie blijkt dat de mededeling over het aangetekend sturen niet meer is dan een advies aan [verzoeker], om hem zekerheid te verschaffen dat door hem verzonden post ook daadwerkelijk wordt bezorgd. Van enige verplichting of dwang tot het maken van kosten is dan ook geen sprake geweest. Voor zover het verzoek om wraking tegen deze mededeling van die medewerker is gericht, kan dat niet als grond voor wraking in de zin van de wet worden aangemerkt, omdat wraking zich uitsluitend richt op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt.

9.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Drop
voorzitter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022

867