Uitspraak 202201451/1/V3


Volledige tekst

202201451/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2022 in zaak nr. NL22.2124 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.

Bij uitspraak van 23 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Wat de vreemdeling in grieven 1 en 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       De vreemdeling betoogt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod tegen haar heeft uitgevaardigd. Ze licht toe dat ze na ontvangst van het terugkeerbesluit is teruggekeerd naar Oekraïne, waar sinds 24 februari 2022 sprake is van een oorlogssituatie door de Russische invasie. De vreemdeling betoogt dat zij Oekraïne wil verlaten en de Europese Unie wil inreizen, maar dat het inreisverbod daaraan in de weg staat.

2.1.    Dit betoog leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Russische invasie in Oekraïne is begonnen nadat de staatssecretaris het inreisverbod tegen de vreemdeling had uitgevaardigd. Hij kon hiermee dus geen rekening houden in zijn besluit. De rechtbank kon dit ook niet bij haar oordeel betrekken, omdat zij het onderzoek ter zitting al voor de Russische invasie heeft gesloten en uitspraak heeft gedaan. De wettelijke bepalingen over het grievenstelsel (Afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000) brengen met zich dat de oorlogssituatie in Oekraïne niet eerst in hoger beroep bij de procedure kan worden betrokken. De vreemdeling kan dit wel aanvoeren als gewijzigde omstandigheid bij een verzoek om opheffing van het inreisverbod (artikel 66b, eerste lid, van de Vw 2000).

2.2.    De grief slaagt niet.

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Annen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022

765-962