Uitspraak 202104542/1/R1


Volledige tekst

202104542/1/R1.
Datum uitspraak: 20 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

2.       [appellant sub 2], wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

3.       [appellant sub 3], wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

4.       [appellant sub 4], wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

5.       [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 heeft het college ingestemd met het evaluatieverslag van de bodemsanering die is uitgevoerd op de locatie 't Gijmink B te Hof van Twente (hierna: de locatie). Bij dit besluit heeft het college ook bepaald dat het verplaatsen en/of verminderen van verontreinigde grond binnen de locatie vooraf bij de Omgevingsdienst Twente moet worden gemeld. Verder heeft het college bepaald dat voor die gedeelten van de percelen waarbinnen een ernstige restverontreiniging in het vaste deel van de bodem is achtergebleven en de in verband hiermee genomen saneringsmaatregel(en) in stand dienen te worden gehouden, een kadastrale aantekening wordt ingeschreven bij het Kadaster.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Meustege en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 12 mei 2022, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], bijgestaan door mr. J.H. Meester, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.P.P. Paas en I.F. Veldschoten, zijn verschenen. [appellant sub 4] heeft via videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 18 juni 2015 heeft het college, na een verzoek daartoe van de provincie Overijssel, ingestemd met de gevalsdefinitie en het raamsaneringsplan voor de locatie. Verder heeft het college de ernst en spoedeisendheid van de verontreiniging op de locatie vastgesteld. Het doel van de sanering was het opheffen van onaanvaardbare humane risico's als gevolg van de verontreiniging met asbest. Vervolgens is de sanering in meerdere blokken uitgevoerd in de periode van december 2016 tot en met april 2020. Het doel van de sanering is volgens het college bereikt door de verontreiniging met asbest functiegericht te saneren.

1.1.    Het besluit van 17 juni 2021 strekt tot het instemmen met het evaluatieverslag asbestbodemsanering 't Gijmink B van 16 september 2020 van Arcadis BV voor de locatie (hierna: het evaluatieverslag). Ook strekt het besluit tot het laten inschrijven van een kadastrale aantekening bij het Kadaster voor percelen waarbinnen restverontreiniging is achtergebleven en tot oplegging van de verplichting tot het in stand houden van de in verband daarmee genomen saneringsmaatregel(en). Het college heeft zich blijkens het besluit van 17 juni 2021 op het standpunt gesteld dat het saneringsresultaat in overeenstemming is met artikel 38 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) en dat er geen aanleiding is instemming te onthouden omdat niet in overeenstemming met het saneringsplan is gesaneerd.

1.2.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn de eigenaren van de percelen waarop, volgens het evaluatieverslag, een restverontreiniging is achtergebleven. Zij zijn het niet eens met de vaststelling dat op hun percelen restverontreiniging is achtergebleven. Zij stellen dat ten onrechte in het Kadaster aantekeningen voor hun percelen zijn geplaatst. Tegen het besluit van 17 juni 2021 hebben zij beroep ingesteld.

1.3.    De Afdeling zal vanaf overweging 5 de beroepsgronden per appellant beoordelen, waarbij zij de volgorde zoals is vermeld op het voorblad hanteert.

Communicatie en gestelde toezegging door het college

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, samengevat weergegeven, dat de communicatie met betrekking tot de sanering en besluitvorming niet goed verliep. Verder hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] naar voren gebracht dat zij uit de verklaringen van het college de indruk kregen dat de bodem volledig zou worden gesaneerd en dat daarom geen kadastrale aantekening op hun percelen zou worden geplaatst. Het college heeft zowel in zijn schriftelijke uiteenzetting als op de zitting bij de Afdeling naar voren gebracht dat hij het betreurt dat de communicatie met appellanten door hen niet als optimaal is ervaren. De Afdeling stelt, mede gelet op wat partijen hierover op de zitting naar voren hebben gebracht, vast dat wat over communicatie naar voren is gebracht niet als beroepsgrond gericht is tegen het besluit van 17 juni 2021. Daarom zal de Afdeling in deze uitspraak niet nader ingaan op het betoog over de communicatie. Het college heeft verder toegelicht dat van zijn kant tijdens de informatiebijeenkomsten de intentie is uitgesproken dat alle verontreiniging zou worden weggehaald, maar dat een garantie vooraf gelet op de aard van de werkzaamheden niet kon worden gegeven en ook niet is gegeven. Volgens het college kan pas bij de uitvoering van de sanering duidelijk worden wat de omvang van de verontreiniging is en of deze volledig kan worden verwijderd. Uit de beroepschriften en uit wat op de zitting hierover naar voren is gebracht, blijkt, ook gelet op de toelichting van het college, niet dat het college uitdrukkelijk heeft toegezegd dat er geen aantekening in het kadaster zal plaatsvinden. Het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] slaagt daarom niet.

Toetsingskader

3.       Gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 39c van de Wbb moet instemming worden geweigerd indien niet is voldaan aan artikel 38 van die wet en kan instemming worden geweigerd indien de sanering niet is geschied overeenkomstig het saneringsplan of het besluit tot instemming daarmee. Verder verplicht artikel 55, eerste lid, van de Wbb, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, tot kadastrale aantekening indien een restverontreiniging in de grond achterblijft.

Het beroep van [appellant sub 1]

4.       [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat er een restverontreiniging op zijn perceel is achtergebleven om een boom op het perceel van de buren te kunnen sparen en dat daarom ook voor zijn perceel een kadastrale aantekening is geplaatst. [appellant sub 1] stelt dat eerder tegen hem is gezegd dat het ging om restvervuiling op het perceel van de buren.

4.1.    Het college heeft, onder verwijzing naar het rapport tussenevaluatie sanering blok 129, toegelicht dat de restverontreiniging op het perceel van [appellant sub 1] is achtergebleven om een boom op het perceel van de buren te kunnen sparen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het plaatsen van een aantekening alleen van belang is of er een restverontreiniging is achtergebleven. Dit is op het perceel van [appellant sub 1] het geval . Dat is door [appellant sub 1] niet onderbouwd weersproken. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 2]

5.       [appellant sub 2] betoogt dat bij de oplevering van de saneringswerkzaamheden op 1 april 2019 door de aannemer is vastgelegd dat geen restverontreiniging is achtergebleven en geen beperkingen op de locatie zijn. [appellant sub 2] verwijst daarvoor naar de door de aannemer verstrekte verklaring "werk uitgevoerd" van 1 april 2019 (de verklaring). Deze verklaring heeft volgens [appellant sub 2] betrekking op het gehele perceel, omdat de sanering op zijn perceel in één keer is gedaan. [appellant sub 2] stelt, anders dan het college, dat er geen bomen op zijn perceel staan.

5.1.    Het college erkent dat de verklaring vermeldt dat er geen restverontreiniging op de locatie is achtergebleven. Maar het college stelt dat deze verklaring alleen betrekking heeft op de voortuin van [appellant sub 2] die gesaneerd is in blok 201. De Afdeling stelt vast dat uit de verklaring niet kan worden afgeleid dat deze alleen betrekking heeft op de voortuin die gesaneerd is bij saneringsblok 201. In de verklaring staat namelijk dat de sanering is uitgevoerd op kadastraal perceel GOO00B 02368, behorend tot sanering blok 114. Verder volgt uit het rapport tussenevaluatie sanering blok 114 dat de sanering blok 114 globaal heeft bestaan uit het ontgraven van de verontreinigde grond ter plaatse van de achtertuinen. De verklaring biedt dan ook een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het evaluatieverslag. Het college heeft deze twijfel niet kunnen wegnemen met de verwijzing naar het rapport tussenevaluatie, omdat dit rapport op zijn beurt met betrekking tot het perceel van [appellant sub 2] weer afwijkt van het evaluatieverslag. In tabel 2 van het rapport tussenevaluatie sanering blok 114 staat namelijk vermeld dat op perceel Goor B 2368 restverontreiniging is achtergebleven met beperking 2, te weten asbestverontreiniging op de duurzame verharding van het perceel. Daarentegen staat in het evaluatieverslag asbestbodemsanering 't Gijmink B van 16 september 2020 in bijlage D, tabel 7 "percelen met restverontreiniging" vermeld dat op het perceel van [appellant sub 2], sanering blok 114, in de bodem van de achtertuin restverontreiniging is achtergebleven welke is afgedekt met een scheidingdoek. Het college heeft geen nadere uitleg voor deze discrepanties gegeven. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 17 juni 2021 in onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellant sub 3]

6.       [appellant sub 3] betoogt allereerst dat hij geen reactie heeft gekregen op de door hem ingediende zienswijze. Verder betoogt [appellant sub 3] dat een kadastrale aantekening is ingeschreven voor een verontreiniging aan de voorzijde van het perceel. Dit is volgens [appellant sub 3] onjuist, omdat de restverontreiniging gelegen is op het stuk perceel dat al 20 jaar feitelijk in het bezit is van de gemeente. In dit verband voert [appellant sub 3] verder aan dat de restverontreiniging van tijdelijke aard is en dat die in een volgende fase in combinatie met de berm en het trottoir zou worden gesaneerd. Dit is ten onrechte niet gebeurd. De kadastrale aantekening voor de zijkant van zijn perceel is volgens [appellant sub 3] ook ten onrechte geplaatst, omdat de restverontreiniging zich bevindt op het perceel van de buren.

6.1.    Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat zijn zienswijze niet betrokken is bij de besluitvorming, berust deze stelling op een onvolledige lezing van het besluit. Uit het besluit en de daarbij horende bijlagen blijkt dat de zienswijze van [appellant sub 3] door het college betrokken is bij de besluitvorming, maar dat deze niet heeft geleid tot aanpassing.

Op de verklaring werk uitgevoerd van 8 december 2017 staat vermeld dat buiten de gebruikersgrens maar binnen de kadastrale grens aan de straatzijde van de voortuin sprake is van een tijdelijke asbest restverontreiniging en dat deze in de volgende fase zal worden gesaneerd. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college bevestigd dat deze verontreiniging zal worden gesaneerd, maar dat nog niet vaststaat op welke termijn dat zal gebeuren. Omdat voor het plaatsen van een kadastrale aantekening de kadastrale grens als uitgangspunt geldt en [appellant sub 3] niet bestrijdt dat de verontreiniging zich ook binnen de kadastrale grens bevindt, slaagt het betoog van [appellant sub 3] in zoverre niet.

Over de restverontreiniging aan de zijkant van het perceel van [appellant sub 3] heeft het college mogen verwijzen naar het rapport tussenevaluatie sanering blok 113. Daaruit komt naar voren dat zowel op het perceel van [appellant sub 3] als op het perceel van de buren (nummer 2482) restverontreiniging is achtergebleven. Dit wordt door [appellant sub 3] niet voldoende onderbouwd weersproken. De overgelegde foto's, waaruit volgens hem blijkt dat de strook tussen zijn perceel en het perceel van de buren is gesaneerd en een brief van de dochter van de eigenaar van dat perceel zijn daartoe onvoldoende. Daaruit volgt namelijk niet dat op het perceel van [appellant sub 3] geen restverontreiniging is achtergebleven. Gelet hierop is de kadastrale aantekening terecht gevestigd op het perceel van [appellant sub 3]. Het betoog van [appellant sub 3] slaagt ook in zoverre niet.

Het beroep van [appellant sub 4]

7.       [appellant sub 4] betoogt dat op zijn perceel geen (rest-)verontreiniging is achtergebleven en dat ook geen sprake is van een fysiek obstakel. De kadastrale aantekening is volgens [appellant sub 4] daarom ten onrechte geplaatst. Voor zover de aantekening in stand moet blijven, stelt [appellant sub 4] dat hem is toegezegd dat de kadastrale aantekening op zijn perceel zal komen te vervallen, als wordt overgegaan tot een kadastrale splitsing van het perceel. Dit is inmiddels gebeurd. [perceel 1] is gesplitst in twee percelen, te weten [perceel 2] (3483 m²) en [perceel 3] (17 m²).

7.1.    Het college heeft, onder verwijzing naar bijlage D van het evaluatierapport, toegelicht dat op het perceel van [appellant sub 4] na de sanering een restverontreiniging is achtergebleven in de putbodem en de putwand als gevolg van de aanwezigheid van een fysiek obstakel (wortelgrens van een aantal bomen). Daarbij zijn contactmogelijkheden weggenomen door het aanbrengen van een signaallaag van zogenoemde geogriden. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat de boom zich op het perceel van de buren bevindt, maar dat de wortels zich ook op het perceel van [appellant sub 4] bevinden. [appellant sub 4] heeft dit niet onderbouwd weersproken.  Het betoog van [appellant sub 4] slaagt in zoverre niet.

Over de kadastrale splitsing van het perceel heeft het college op de zitting aangegeven dat sprake is van achterstanden in de verwerking van wijzigingen. Het college heeft bevestigd dat, na een nader onderzoek, de aantekening op [perceel 2] zal komen te vervallen. Gelet hierop heeft [appellant sub 4] op de zitting bij de Afdeling het subsidiaire betoog hierover ingetrokken.

Het beroep van [appellant sub 5]

8.       [appellant sub 5] betoogt, met verwijzing naar een foto van de graafwerkzaamheden, dat er geen restverontreiniging op zijn perceel is achtergebleven, omdat alle verontreinigde grond is weggegraven. De meting waarbij restverontreiniging is aangetroffen, valt buiten zijn kadastrale perceel, [perceel 4], zodat de kadastrale aantekening ten onrechte op zijn perceel wordt gevestigd. In zijn nadere stuk van 28 april 2022 heeft [appellant sub 5] verder betoogd dat de evaluatierapporten van 19 augustus 2019 (blok 128) en 11 maart 2020 (blok 206) verschillende conclusies bevatten over de vraag of er restverontreiniging aanwezig is. Verder wijst [appellant sub 5] op de verklaring van de deskundige G.D.F. Klein Teeselink die hij heeft geraadpleegd. Volgens Klein Teeselink bevindt de monumentale boom, die in het verslag wordt genoemd als reden voor het achterblijven van de verontreiniging, zich op het openbare terrein. De kadastrale aantekening moet volgens [appellant sub 5] dan ook worden verwijderd.

8.1.    Het college heeft naar voren gebracht dat de sanering op het perceel in twee delen heeft plaatsgevonden, te weten blok 128 en blok 206. De werkzaamheden van de sanering zijn uitgevoerd door een daarvoor gecertificeerde aannemer. Daarbij was een gecertificeerde milieukundige begeleider aanwezig. Verder zijn de analyses, waarbij mengmonsters zijn gebruikt, uitgevoerd door een gecertificeerd laboratorium. Het college stelt geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen gegevens. Uit het rapport tussenevaluatie sanering blok 206 blijkt dat aan de voorzijde van [perceel 4] in een putwand / bodem (206M010) ter plaatse van de zaksloot op de grens met het openbare gebied een restverontreiniging is achtergebleven bij een monumentale boom. Op de restverontreiniging is een signaleringsdoek aangebracht. De verantwoordelijkheid voor het in stand houden van deze voorziening ligt bij de eigenaar van het terrein. De kadastrale aantekening is volgens het college daarom terecht gevestigd op perceel van [appellant sub 5].

8.2.    De Afdeling stelt, ook op basis van de door partijen overgelegde stukken, vast dat de sanering op het [perceel 4] in twee delen heeft plaatsgevonden. Uit het evaluatierapport Bodemsanering 't Gijmink van 11 maart 2020 blijkt dat bij deze sanering de berm Gondalaan gesaneerd is, waar bij de monumentale boom restverontreiniging is achtergebleven. Uit het evaluatierapport Bodemsanering 't Gijmink van 19 augustus 2019 blijkt dat bij deze saneringsronde onder meer de tuinen en aangrenzende groenstroken gesaneerd zijn. Er is geen restverontreiniging achtergebleven. Het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling een deugdelijke verklaring voor de verschillende conclusies in de rapporten van 19 augustus 2019 en 11 maart 2020. Verder stelt de Afdeling vast dat de kadastrale grens, zoals het college terecht stelt, in de greppel ligt. Omdat het als verontreinigd aangemerkt ontgravingsvlak, ook volgens Klein Teeselink, voor een deel op het perceel [perceel 4] ligt, is de Afdeling van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de restverontreiniging zich ook op het perceel van [appellant sub 5] bevindt. Het college heeft deugdelijk gemotiveerd toegelicht dat mengmonsters een representatief beeld geven van de achtergebleven restverontreiniging in het ontgravingsvlak. Dat de monumentale boom zich naast het kadastraal perceel van [appellant sub 5] op het openbare terrein bevindt, vormt, gelet op het voorgaande, geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het evaluatieverslag. Het betoog van [appellant sub 5] slaagt niet.

Conclusie

9.       Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn ongegrond. Het besluit van het college moet gedeeltelijk worden vernietigd.

10.     De proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 17 juni 2021, kenmerk Z2020-ODT-016225, voor zover het betrekking heeft op het beroep van [appellant sub 2];

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ongegrond;

IV.     gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022

594