Uitspraak 202106371/1/R1


Volledige tekst

202106371/1/R1.
Datum uitspraak: 20 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Maastricht,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de wijze waarop het perceel [locatie 2] is gesaneerd afgewezen.

Bij besluit van 19 maart 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202106371/1/R1 op de zitting behandeld van 29 juni 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J.H.G.M. Schils, advocaat te Urmond, en het college, vertegenwoordigd door M.C.W. Ploum en T.A.W. Bovens, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Bij besluit van 25 maart 2020 heeft het college vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie [locatie 2] te Maastricht (hierna: het perceel) en ingestemd met het ingediende (deel)saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb). Het doel van de saneringswerkzaamheden is het realiseren van een bodemkwaliteit die conform de Wbb en het beleid van de gemeente Maastricht voldoet aan de toekomstige functie van de locatie: "Wonen met tuin". Als saneringsdoelstelling voor de aanwezige verontreinigingssituatie staat in het saneringsplan dat de grond wordt hergebruikt op de locatie. Er zal geen leeflaag of gesloten verharding worden aangebracht. [appellant] is mede-eigenaar van het naastgelegen perceel [locatie 1] en heeft een verzoek om handhaving ingediend, omdat volgens hem op het perceel gesaneerd is in afwijking van de beschikking ernst en spoed van 25 maart 2020 en het bijbehorende (deel)saneringsplan.

Beroep [appellant]

2.       Het beroep van [appellant] heeft betrekking op de wijze waarop het perceel [locatie 2] wordt gesaneerd, in het bijzonder op de gevolgen ervan voor het perceel [locatie 1], waarvan [appellant] mede-eigenaar is. De Afdeling heeft bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2022:2029, een oordeel gegeven over het verzoek van [persoon] dat dezelfde strekking heeft. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet handhavend heeft opgetreden tegen de verspreiding van de verontreinigde grond naar het perceel [locatie 2]. Gelet op de overwegingen van die uitspraak, die ook in dit geval van toepassing zijn, is het beroep van [appellant] ook gegrond en moet het besluit van 19 maart 2021 worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Dit betekent dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en voormelde uitspraak in de zaak van [appellant]. De sanering is blijkens de stukken in het dossier nog niet afgerond. [appellant] heeft gemotiveerd gesteld dat verontreinigde grond zich nog steeds verspreidt naar zijn perceel. In het nieuw te nemen besluit moet het college ook hierop ingaan.

3.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college burgemeester en wethouders van Maastricht van 19 maart 2021, kenmerk 20-0386BB;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellant] in verband et de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan [appellant] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022

594