Uitspraak 202006761/1/A3


Volledige tekst

202006761/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 2 november 2020 in zaak nr. 19/4595 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 19 februari 2019 heeft de minister twee verzoeken van [appellant] om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen onderscheidenlijk gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 22 juli 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en verschillende documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.

Bij uitspraak van 2 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 juli 2019 gedeeltelijk vernietigd voor wat betreft de motiveringsgebreken zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 8.2, 9.1, 11.1, 12, 14, 15.1 en 15.2 en de minister opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de minister het bezwaar van [appellant] opnieuw gegrond verklaard en onderdelen van documenten alsnog openbaar gemaakt.

[appellant] heeft gereageerd op het besluit van 28 januari 2021.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verleend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 15 december 2021 behandeld, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Rietberg en ing. E.A. Mostert, zijn verschenen.

Tijdens de zitting heeft de Afdeling de minister verzocht om diverse ontbrekende stukken alsnog onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb toe te sturen. De minister heeft aan dat verzoek voldaan.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de minister verzocht om openbaarmaking van stukken over - kort samengevat - de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG), teerhoudend asfaltgranulaat en klei bij de aanleg van de zeedijk en zeewering ter hoogte van Perkpolder en Walsoorden. De minister heeft meerdere stukken gedeeltelijk openbaar gemaakt. In hoger beroep gaat het alleen nog om de weigering op grond van artikel 11 van de Wob om delen van een zevental stukken openbaar te maken. Het hoger beroep gaat niet over de weigering op andere gronden om andere delen van de documenten openbaar te maken. Het gaat alleen nog over de volgende documenten:

•        document 2: een nota van de hoofdingenieur-directeur Zee en Delta aan de directeur-generaal van Rijkswaterstaat met onderwerp 'Thermisch gereinigde grond Perkpolder, RWS monitoring' van 27 maart 2017;

•        document 3: een mail van Rijkswaterstaat aan Deltares met onderwerp 'TGG in sloten Perkpolder' van 15 november 2017;

•        document 5: een nota van de hoofdingenieur-directeur Zee en Delta aan de (plv.) directeur-generaal van Rijkswaterstaat met onderwerp 'Stand van zaken onderzoeken TGG dijk Perkpolder' van 27 februari 2018;

•        document 9: een interne nota met onderwerp 'TGG Perkpolder' van 29 mei 2018;

•        document 14: een interne e-mail van Rijkswaterstaat met onderwerp 'Stinkende peilbuis' van 10 oktober 2018;

•        document 16: een interne e-mail met onderwerp 'Geschiedenis TGG in de dijk Perkpolder' van 23 augustus 2018;

•        diverse conceptrapporten van Deltares.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat delen van de documenten 2, 5 en 9 buiten de reikwijdte van de verzoeken van [appellant] vallen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister de passage in document 9 onder het kopje 'Vraagstelling' ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Voor het overige heeft de rechtbank over de documenten 2, 3, 5, 9, 14 en 16 overwogen dat de minister openbaarmaking van delen ervan achterwege mocht laten, omdat de documenten zijn opgesteld voor intern beraad en de desbetreffende passages wel persoonlijke beleidsopvattingen en geen milieu-informatie bevatten. Over de conceptrapporten heeft de rechtbank overwogen dat de minister, voor zover ze afwijken van de definitieve versies, openbaarmaking ervan eveneens mocht weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Voor zover de concepten overeenkomen met de definitieve versies, zijn ze reeds openbaargemaakt en is de Wob niet van toepassing. De rechtbank heeft de minister opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Hoger beroep

3.       Tussen partijen is niet in geschil dat de documenten 2, 3, 5, 9, 14 en 16 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat de met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerde passages persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. [appellant] betoogt dat de rechtbank echter heeft miskend dat de minister op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte niet onderkend dat de desbetreffende documenten milieu-informatie bevatten. Alle stukken gaan namelijk over TGG. Het gebruik daarvan heeft invloed op de toestand van de bodem en de informatie gaat derhalve over het milieu. Er had daarom ook op grond van artikel 11, vierde lid, van de Wob een belangenafweging moeten plaatsvinden.

De rechtbank heeft de conceptrapporten verder ten onrechte integraal aangemerkt als stukken voor intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen staan. Het gaat om rapporten van het onderzoeksinstituut Deltares die de rapporten volgens wetenschappelijke methodes heeft opgesteld. Het gaat om zo wetenschappelijk en objectief mogelijke constateringen en analyses van de toestand van het milieu. Het gaat daarom niet om persoonlijke beleidsopvattingen. De rechtbank heeft ook ten onrechte overwogen dat, voor zover de conceptrapporten afwijken van de definitieve rapporten, de minister deze conceptrapporten niet openbaar hoefde te maken. Die afwijkingen kunnen niet aangemerkt worden als persoonlijke beleidsopvattingen. Voor zover een conceptrapport afwijkt van een definitief rapport, moet het er in beginsel voor worden gehouden dat er een wetenschappelijke aanleiding heeft bestaan om het rapport aan te passen. Als er wijzigingen hebben plaatsgevonden vanwege niet-wetenschappelijke redenen, maar op verzoek van de opdrachtgever, dan is er bovendien voor de maatschappij een groot belang om daarvan kennis te kunnen nemen, aldus [appellant].

Beoordeling van het hoger beroep

4.       De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde stukken.

Toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob bij documenten 2, 3, 5, 9, 14 en 16

5.       Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het tweede lid bepaalt dat met het oog op een goede en democratische bestuursvoering over persoonlijke beleidsopvattingen informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Als degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt. Bij de toepassing van het tweede lid heeft het bestuursorgaan beslisruimte en moet het een belangenafweging maken. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399, onder 8.6.

5.1.    De minister heeft in het besluit van 19 februari 2019 overwogen dat hij het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering acht als de standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat hij het beleid voerde om het tweede lid van artikel 11 van de Wob niet toe te passen en dat het belangrijk is dat ambtenaren vrijuit met elkaar kunnen spreken. Hij heeft daarom geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot personen herleidbare vorm informatie te verstrekken over persoonlijke beleidsopvattingen.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister op deze manier onvoldoende gemotiveerd waarom het in dit geval niet mogelijk is om over persoonlijke beleidsopvattingen informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. De minister heeft immers geen argumenten die toegespitst zijn op de aan de orde zijnde documenten gegeven. De minister heeft ook geen kenbare belangenafweging gemaakt.

Het betoog slaagt.

Toepassing van artikel 11, vierde lid, van de Wob bij documenten 2, 3, 5, 9, 14 en 16

6.       In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Ingeval het verzoek echter milieu-informatie betreft, moet de minister het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afwegen tegen het belang van openbaarmaking. Dat volgt uit artikel 11, vierde lid, van de Wob.

6.1.    De definitie van het begrip milieu-informatie staat in artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Deze definitie is ontleend aan artikel 2 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB 2003, L 41) (hierna: de Richtlijn). Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat het begrip milieu-informatie een ruime betekenis heeft. Zie het arrest van het Hof van 26 juni 2003, Commissie/Frankrijk, ECLI:EU:C:2003:371, punt 44. Het gaat in deze zaak met name om de onderdelen a, b en c van artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Uit die onderdelen volgt dat informatie als milieu-informatie aangemerkt moet worden als het gaat om informatie, neergelegd in documenten, over de toestand van elementen van het milieu, zoals de bodem, en over factoren, zoals stoffen, die de bodem aantasten of waarschijnlijk aantasten. Ook informatie over maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma's, milieuakkoorden en activiteiten die op de bodem een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van de bodem, moeten als milieu-informatie aangemerkt worden.

6.2.    Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bevatten de documenten 2, 3, 5, 9, 14 en 16 milieu-informatie. Voor dat oordeel is van belang dat de weggelakte informatie gaat over de toepassing van TGG om daarmee een zeedijk en zeewering aan te leggen. Die informatie gaat dus over de toestand van de bodem en maatregelen die op de bodem een uitwerking hebben of kunnen hebben. Gelet op de definitie van milieu-informatie in artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer is voor het aanmerken van informatie als milieu-informatie niet vereist dat het uitsluitend gaat over definitieve maatregelen of activiteiten. Ook de bespreking van en de mogelijke aanloop naar maatregelen of activiteiten moeten als milieu-informatie aangemerkt worden. Opvattingen over de toestand van elementen van het milieu, factoren die die elementen aantasten of waarschijnlijk aantasten en maatregelen die op die elementen en factoren een uitwerking hebben of kunnen hebben, moeten met andere woorden ook als milieu-informatie aangemerkt worden. Hetzelfde geldt voor de duiding van deze onderwerpen. De minister heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de persoonlijke beleidsopvattingen niet als milieu-informatie aangemerkt kunnen worden, omdat deze te ver verwijderd zouden zijn van de definitieve maatregelen ten aanzien van de daadwerkelijke toepassing van TGG.

6.3.    De Afdeling wijst bijvoorbeeld, dus niet uitputtend, op de volgende passages die aangemerkt moeten worden als milieu-informatie. In de eerste alinea onder het kopje ‘Stand van zaken’ van document 2 worden de mogelijke consequenties van de toepassing van TGG besproken. Daarnaast wordt in document 5 in de tweede alinea onder ‘Stand van zaken onderzoek Perkpolder’ gesproken over de interpretatie van testresultaten van een onderzoek. Verder wordt in document 9 op de eerste pagina in de vierde alinea gesproken over een advies en communicatieboodschap, die allebei gaan over de bodem in de Perkpolder. Ten slotte wordt in document 16 onder ‘Conclusie’ een conclusie geformuleerd over het gebruik van TGG.

Het betoog slaagt.

Conceptrapporten van Deltares

7.       De minister heeft openbaarmaking van de conceptrapporten van Deltares op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd, omdat de conceptrapporten volgens hem bestemd zijn voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.

7.1.    De conceptrapporten bevatten milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, omdat deze informatie bevatten over de toestand van de bodem, stoffen die de bodem aantasten of waarschijnlijk aantasten en informatie over activiteiten die op de bodem een uitwerking hebben of kunnen hebben. De conceptrapporten gaan namelijk over geotechnisch onderzoek naar de vraag of TGG voldoet als constructiemateriaal en over milieu-hygiënisch onderzoek naar de vraag of er stoffen naar de omgeving uitspoelen.

7.2.    Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om openbaarmaking van milieu-informatie kan worden geweigerd als het verzoek over interne mededelingen gaat, rekening houdend met het openbaar belang dat met bekendmaking wordt gediend. Nederland heeft deze bepaling omgezet in artikel 11 van de Wob. Voor zover het gaat om milieu-informatie, moet deze bepaling in het licht van artikel 4 van de Richtlijn worden uitgelegd. Dat betekent dat in dit geval moet worden beoordeeld of de conceptrapporten interne mededelingen zijn én of deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.

7.3.    Zoals het Hof in zijn arrest van 20 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:35, onder punt 36, heeft overwogen, moet het begrip ‘interne mededelingen’ autonoom worden uitgelegd. Uit dit arrest volgt dat niet alle milieu-informatie waarover een overheidsinstantie beschikt, noodzakelijkerwijs ‘intern’ is. Dit is alleen het geval bij informatie die niet buiten de muren van een overheidsinstantie terechtkomt, in het bijzonder wanneer zij niet is bekendgemaakt aan een derde of niet beschikbaar is gesteld aan het publiek. Als een overheidsinstantie beschikt over milieu-informatie die zij van een externe bron heeft ontvangen, dan kan deze informatie ook ‘intern’ zijn, mits zij vóór de ontvangst ervan door deze instantie niet beschikbaar was of had moeten worden gesteld aan het publiek en zij niet buiten de muren van die instantie terechtkomt, nadat zij deze informatie heeft ontvangen. Zie punten 42 en 43 van het arrest.

7.4.    De conceptrapporten zijn afkomstig van Deltares en dus van een externe bron en zijn niet buiten de muren van Rijkswaterstaat terechtgekomen. Dat betekent dat de conceptrapporten aangemerkt kunnen worden als interne mededelingen. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de conceptrapporten bestemd zijn voor intern beraad.

7.5.    De conceptrapporten bevatten echter geen persoonlijke beleidsopvattingen. De conceptrapporten zijn namelijk het resultaat van een door Deltares zo objectief mogelijk verricht onderzoek van feitelijke aard. Op pagina 2 en 3 van het openbaar gemaakte definitieve rapport staat:

"Afwijkende eigenschappen zouden weer van invloed kunnen zijn op de waterveiligheid die de dijk biedt en daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd op het gebied van geotechnische eigenschappen, met als hoofdvraag "voldoet de TGG als constructiemateriaal" en naar milieu-hygiënische effecten, met als hoofdvraag "spoelen er stoffen uit naar de omgeving" en heeft blootstelling plaatsgevonden tijdens de aanleg. In opdracht van RWS heeft Deltares werkzaamheden verricht betreffende de eerste twee aspecten."

Op pagina 5 staat verder:

"In deze eindrapportage worden de resultaten van de werkzaamheden besproken die zijn uitgevoerd door Deltares en die betrekking hebben op de geohydrologische, de milieukundige en geotechnische aspecten. (…) Het gaat daarbij onder andere over de resultaten van onderzoek naar de samenstelling van de TGG, de ondergrond, de afdekkende kleilaag, de grondwaterstroming, de uitloogbaarheid van de TGG en de samenstelling van grond- en oppervlaktewater. Bovendien is ingegaan op de effecten van de aanwezigheid van de TGG op de omgeving."

Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de minister ook toegelicht dat de conceptrapporten zijn opgesteld om nogmaals te onderzoeken of de gebruikte TGG verontreinigd was. De conceptrapporten bevatten een omschrijving van de aanpak van het onderzoek, een gebiedsomschrijving, onder andere over de bodemopbouw, de onderzoeksresultaten van TGG en het milieu, de onderzoeksresultaten van TGG en de constructie van de dijk, conclusies en aanbevelingen voor maatregelen en monitoring. Het gaat om feitelijke en technische informatie. Daarom gaat het niet om persoonlijke beleidsopvattingen. Zie de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:175, onder 7.4. Dat betekent dat de minister openbaarmaking van de conceptrapporten niet met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft mogen weigeren.

7.6.    Wat in rechtsoverweging 7.5 is overwogen, geldt alleen voor de conceptrapporten zelf en niet voor de opmerkingen die een medewerker van Rijkswaterstaat daarbij heeft gemaakt. Het gaat om opmerkingen met tekstvoorstellen en suggesties ter verbetering van de conceptrapporten. Dat zijn persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad. Voor die opmerkingen geldt echter dat de minister op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie kan verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet van deze bevoegdheid gebruikmaakt. Daarnaast bevatten de opmerkingen ook milieu-informatie. De Afdeling wijst bijvoorbeeld, dus niet uitputtend, op opmerking 1 op pagina 15 van het ‘Onderzoek naar effecten aanwezigheid van TGG in de Perkpolder - Eindrapportage’, waarin een inhoudelijke suggestie wordt gedaan over informatie over de bodem. De minister heeft voor de opmerkingen die milieu-informatie bevatten, nagelaten het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen af te wegen tegen het belang van openbaarmaking, terwijl artikel 11, vierde lid, van de Wob dat vereist. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Besluit op bezwaar van 28 januari 2021

8.       Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de minister een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij hij meer informatie al dan niet gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt. Dit besluit van 28 januari 2021 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. [appellant] heeft tijdens de zitting bij de Afdeling echter te kennen gegeven niet tegen dit besluit te willen opkomen, zodat zijn beroep van rechtswege hiertegen moet worden geacht te zijn ingetrokken.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van 22 juli 2019 te vernietigen voor zover het gaat over de weigering op grond van artikel 11 van de Wob om onderdelen van de documenten 2, 3, 5, 9 (met uitzondering van de passage onder het kopje 'Vraagstelling'), 14 en 16 en ook de conceptrapporten van Deltares openbaar te maken. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 22 juli 2019 in zoverre vernietigen. De minister moet over deze onderdelen van documenten een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Van belang is dat de minister per zelfstandig onderdeel van elk document motiveert of, en zo ja, waarom hij openbaarmaking weigert. Het nieuwe besluit hoeft niet te gaan over de onderdelen van documenten waarover het besluit van 28 januari 2021 gaat, omdat het beroep van rechtswege daartegen geacht wordt te zijn ingetrokken.

10.     Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.

11.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

12.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 2 november 2020 in zaak nr. 19/4595 voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 22 juli 2019 te vernietigen voor zover het gaat over de weigering op grond van artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur om onderdelen van de documenten 2, 3, 5, 9 (met uitzondering van de passage onder het kopje 'Vraagstelling'), 14 en 16 alsmede de conceptrapporten van Deltares openbaar te maken;

III.      vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 22 juli 2019, kenmerk RWS-2019/26828, in zoverre;

IV.      draagt de minister van Infrastructuur en Waterstaat op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.      gelast dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

640-960

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn

De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien: het verzoek interne mededelingen betreft, rekening houdend met het openbaar belang dat met bekendmaking wordt gediend.

Artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.

Artikel 11, eerste, tweede en vierde lid, van de Wob

1.       In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

2.       Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

4.       In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder milieu-informatie: alle informatie, neergelegd in documenten, over:

a.       de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

b.       factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;

c.       maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma’s, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;

d.       verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving;

e.       kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c bedoelde maatregelen en activiteiten;

f.        de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden van de mens, waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door de onder b en c bedoelde factoren, maatregelen of activiteiten.