Uitspraak 202201725/1/R3


Volledige tekst

202201725/1/R3.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Ruinerwold, gemeente De Wolden (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Ruinerwold, gemeente De Wolden,

appellanten,

en

de raad van de gemeente De Wolden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijkhuizen 28-30 Ruinerwold" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd [appellant sub 2] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door J.A. Meijerink, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Dumas Groep, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de bouw van twintig appartementen mogelijk op het perceel Dijkhuizen 28-30 te Ruinerwold met een maximale bouwhoogte van 16 m en een maximale goothoogte van 7 m.

2.       [appellant sub 2] en anderen wonen in de straten rondom het plangebied en vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

[appellant sub 1] heeft het perceel [locatie] dat naast het plangebied is gesitueerd in eigendom en heeft ter zitting nader toegelicht dat hij in de toekomst op dat perceel wil gaan wonen. Hij vreest ook voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Behoefte

4.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben gesteld dat er geen behoefte aan de voorziene appartementen bestaat en dat daarmee de noodzaak van het bouwen van de twintig appartementen ontbreekt.

Zo stelt [appellant sub 1] dat het plan niet in overeenstemming is met het "Woonplan 2017 - 2022. Een leven lang wonen" (hierna: het Woonplan). De gemeente heeft in het Woonplan aangegeven dat ze zich met name wil richten op woningen voor starters, kleine huishoudens en middeninkomens, maar op grond van het plan komen zes woningen beschikbaar voor de middenklasse van rond de € 200.000,- en de resterende appartementen zijn voor het duurdere segment. Ook is volgens [appellant sub 1] de vraag of deze appartementen gaan zorgen voor doorstroom.

[appellant sub 2] en anderen vragen zich af waarom er niet gekozen is voor maximaal tien appartementen. Ook heeft de raad volgens hen ten onrechte niet onderbouwd waarom de voorziene ontwikkeling een kwaliteitsimpuls is voor de gemeente. De beoogde doorstroming van woningen in het dorp is ook nergens onderbouwd en is bijzonder discutabel gezien de kosten van de appartementen.

4.1.    In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is de voorziene ontwikkeling getoetst aan het Woonplan. De raad stelt dat de hoofdlijn van het Woonplan is om kansen te benutten waar die zich voordoen, inbreiding de voorkeur boven uitbreiding heeft en verder het realiseren van betaalbare woonruimte en het bieden van een gedifferentieerd woningaanbod beoogt. De raad heeft aangegeven dat de appartementen deels zijn bedoeld om voldoende betaalbare woningen voor starters en jonge huishoudens alsmede voor midden- en lagere inkomens beschikbaar te hebben, zodat deze doelgroep niet wegtrekt uit de gemeente. Daarnaast worden de appartementen levensloopbestendig gebouwd, waardoor de woningen ook geschikt zijn voor senioren. Ter zitting heeft de projectontwikkelaar Dumas Groep gezegd dat alle appartementen zijn verkocht en er bovendien nog een lange wachtlijst van gegadigden is. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met het Woonplan. Voor zover er enkele appartementen beschikbaar voor het duurdere segment, heeft de raad ter zitting toegelicht dat het plan door middel van de duurdere appartementen deels gefinancierd wordt.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad de behoefte en de noodzaak voor de appartementen voldoende aangetoond.

De betogen falen.

Bouwhoogte

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat er ten onrechte is gekozen voor een maximale toegestane bouwhoogte van 16 m. [appellant sub 2] en anderen wijzen erop dat op grond van het vorige plan een gebouw met een bouwhoogte van 16 m niet was toegestaan. Daarnaast stelt [appellant sub 1] dat onduidelijk is in hoeverre de maximale toegestane bouwhoogte passend is in de omgeving. Ook stelt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte geen advies van de Welstandscommissie heeft gevraagd of het gebouw in de omgeving past.

5.1.    De Afdeling stelt met appellanten vast dat het plan voorziet in een toename van de bouwhoogte, die afwijkt van de voorheen geldende beheersverordening "Ruinerwold", vastgesteld op 30 juni 2016. Op grond van artikel 5.2.1, aanhef en onder c en d, van de planregels zal voor het bouwen van woongebouwen de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 7 m bedragen, dan wel een kap in de vorm van een mansardekap, en de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 16 m. De raad heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de karakteristieke, grootschalige en bijzondere boerderijen in Ruinerwold als inspiratie gebruikt zijn. De raad wil graag voorkomen dat het centrum dichtslibt met bebouwing, maar wil wel voldoen aan de grote vraag naar woningen. Door de woningen te stapelen ontstaat de mogelijkheid om meer mensen in het centrum van Ruinerwold te laten wonen. Ook blijft er ruimte beschikbaar voor andere functies. Zo blijft de omliggende ruimte behouden en krijgt deze een kwaliteitsimpuls. Verder heeft de raad erop gewezen dat de planregels bouwregels zijn opgenomen ten aanzien van de goothoogte en kapvorm om te voorkomen dat het volume te volumineus overkomt op de omgeving. Daarnaast is het bouwvlak verder van de weg af gesitueerd in vergelijking met de bestaande bebouwing aan de Dijkhuizen. Verder wordt het grootste gedeelte van de parkeeropgave ondergronds gerealiseerd. Volgens de raad zorgt dit voor een kwaliteitsimpuls door te voorzien in ondergronds parkeren, het speelveld te behouden en ruimte te creëren voor een groene ontmoetingsplek aan de voorzijde van de te realiseren bebouwing.

Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de binnen het plangebied toegestane maximale bouwhoogte van 16 m voldoende gemotiveerd. Anders dan [appellant sub 1] heeft gesteld hoefde de raad geen advies van de Welstandscommissie te vragen. Raadpleging van deze commissie is pas aan de orde bij de beoordeling van een aangevraagde omgevingsvergunning voor bouwen.

De betogen falen.

Parkeren

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen vrezen voor parkeeroverlast door de voorziene ontwikkeling.

[appellant sub 1] voert aan dat er vier extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd die ten koste gaan van de openbare ruimte. Het plan is daarnaast niet aangepast met een parkeerberekening of -onderzoek. Ook is onduidelijk hoe om te gaan met het parkeren van fietsen.

[appellant sub 2] en anderen stellen dat de doorgaande weg in het dorp waaraan plangebied is gesitueerd, geen ruimte biedt voor extra parkeergelegenheden voor de voorziene ontwikkeling. Daarnaast biedt volgens hen de voorziene parkeergarage binnen het plangebied onvoldoende parkeergelegenheid per bewoner. Verder heeft de gemeente op eigen initiatief parkeergelegenheid gecreëerd naast het voorziene gebouw. Dit zal volgens [appellant sub 2] en anderen de parkeeroverlast niet oplossen, omdat bezoekers van de voorziene ontwikkeling de nieuw gecreëerde parkeergelegenheid niet weten te vinden en deze zich te ver van de ingang van het voorziene gebouw bevindt.

6.1.    In paragraaf 2.4 van de plantoelichting is het aantal parkeerplaatsen wat nodig is voor de voorziene ontwikkeling inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Uitgaande van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'schil centrum' dienen er twintig parkeerplaatsen te worden gerealiseerd voor de voorziene ontwikkeling. Uit de plantoelichting volgt dat op het plangebied zestien parkeerplaatsen onder het voorziene gebouw zullen worden gerealiseerd en naast de toegangsweg nog eens vier parkeerplaatsen. Niet gebleken is dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een parkeerprobleem. De Afdeling is daarom van oordeel dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerproblemen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat hij extra parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied zal realiseren mocht er wel parkeeroverlast ontstaan. Daarnaast stelt de raad in zijn verweerschrift dat mocht blijken dat de voorziene parkeerplaatsen en eventuele extra parkeerplaatsen buiten het plangebied niet gevonden worden er gebruik zal worden gemaakt van bewegwijzering. Verder ziet de Afdeling gelet op de omvang van het plangebied niet in dat er binnen het plangebied onvoldoende mogelijkheden bestaan voor het plaatsen van fietsen.

De betogen falen.

Waterhuishouding

7.       [appellant sub 1] betoogt dat het plan onvoldoende waarborgen biedt tegen wateroverlast op zijn perceel [locatie]. Dit perceel is lager gesitueerd en doordat de waterafvoer van de voorziene ontwikkeling gepland is op de sloot aan de achterzijde van het perceel, zal tijdens natte periodes de sloot overstromen en zal perceel [locatie] hier last van hebben, aldus [appellant sub 1].

7.1.    In paragraaf 4.5 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de voorziene ontwikkeling.

Op 10 april 2019 is een watertoets opgesteld voor het Waterschap. Gebleken is dat het Waterschap akkoord gaat mits voldaan wordt aan enkele concrete uitgangspunten. Zo wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Hemelwater stroomt van het dak naar een bouwkundige infiltratiezone rondom het voorziene gebouw. Deze infiltratiezone brengt het water via een buizenstelsel naar het oppervlaktewater. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water. Daarnaast wordt het voorkeursbeleid van het Waterschap gevolgd. Dat houdt in dat als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel dat oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem het uitgangspunt is en als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst is. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Ter zitting licht de raad verder toe dat onder het voorziene speelveld binnen het plangebied drainage zal worden neergelegd. In dat kader wijst de raad er ook op dat voor alle ingrepen betreffende de waterhuishouding een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

De hiervoor genoemde maatregelen en de nadere toelichting van de raad op dit punt zijn door [appellant sub 1] niet bestreden. [appellant sub 1] heeft ook niets tegenover die maatregelen gesteld en dus ook niet bestreden, dan wel aannemelijk gemaakt, dat de watertoets zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

7.2.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant sub 1] op het perceel [locatie] niet voor wateroverlast hoeft te vrezen.

Het betoog faalt.

Aantasting privacy

8.       [appellant sub 1] voert aan dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, omdat de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt dermate vergaand zijn dat dit een grote inbreuk oplevert voor zijn privacy op zijn perceel [locatie]. De nieuwbouw is namelijk voorzien van meerdere dakterrassen en raamopeningen met uitzicht op het perceel. Dit is volgens [appellant sub 1] in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).

8.1.    Artikel 5:50, eerste lid, van het BW luidt: "Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven."

8.2.    Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, bestaat slechts aanleiding indien deze een evident karakter heeft. Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099, en 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2034. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

8.3.    Over de door [appellant sub 1] gestelde strijd met artikel 5:50 van het BW, stelt de raad terecht dat het plan geen bebouwing toestaat binnen 2 m van het erf van [appellant sub 1]. Op basis van de planregels mag alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het bouwvlak van het plangebied en het perceel [locatie] ongeveer 7 m is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 5:50 van het BW een belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. De Afdeling ziet daarom niet in dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter.

Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat en dat de afstand tussen het bouwvlak en naastgelegen percelen in het centrum van een dorp niet ongebruikelijk is.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad de gevolgen van het plan voor de privacy van [appellant sub 1] niet onevenredig hoeven achten.

Het betoog faalt.

Bezonning

9.       [appellant sub 1] voert aan dat de voorziene ontwikkeling zal zorgen voor een toename van schaduw op zijn tuin, zijn terras en zijn huis. In dit kader stelt [appellant sub 1] dat de bezonning niet inzichtelijk is gemaakt en dat onduidelijk is of de toename van schaduw aanvaardbaar is.

9.1.    Ten behoeve van de vaststelling van het plan heeft de raad een bezonningsstudie laten uitvoeren om te bepalen welke effecten de voorziene ontwikkeling heeft op de bestaande bebouwing op het perceel [locatie]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsstudie 20 appartementen Ruinerwold" van 3 november 2021 (hierna: de bezonningsstudie) van De Jong Architect. De raad stelt onder verwijzing naar de bezonningsstudie dat de afname van zon- en daglicht aanvaardbaar is. In de bezonningsstudie is de schaduwwerking op het perceel [locatie] als gevolg van de voorziene ontwikkeling onderzocht in de maanden september, december, maart en juni op vier verschillende tijdstippen gedurende de dag, namelijk om 9:00, 12:00, 15:00 en 18:00 uur. Uit de bezonningsstudie blijkt dat in geringe mate sprake is van schaduwwerking op het perceel [locatie]. [appellant sub 1] heeft de conclusies uit de bezonningsstudie niet inhoudelijk bestreden. Wat hij heeft aangevoerd geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bezonningsstudie onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich, onder verwijzing naar de bezonningsstudie, op het standpunt mogen stellen dat de vermindering van zon- en daglicht op het perceel [locatie] niet onaanvaardbaar is.

Het betoog faalt.

Transparantie

10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het bestreden besluit is in strijd met het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778. Desgevraagd hebben ze ter zitting toegelicht dat het hen gaat om de gronden van het plangebied die door middel van een grondruil door de gemeente De Wolden aan de projectontwikkelaar Dumas Groep zijn verkocht.

10.1.  In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat: "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."

10.2.  Daargelaten of zonder meer kan worden geconcludeerd dat niet aan vereisten uit dit arrest is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst tussen de gemeente De Wolden en projectontwikkelaar Dumas Groep voor de betreffende gronden niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader is uitgewerkt in dit arrest, aan de projectontwikkelaar zijn verkocht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157).

Het betoog faalt.

Ruimtelijke impressie

11.     [appellant sub 2] en anderen stellen dat de ruimtelijke impressie van de voorziene ontwikkeling in de brochure van de projectontwikkelaar onjuist is. Zo staan er groenstroken en bomen getekend die er niet zijn en is de positie van het bouwwerk niet correct. [appellant sub 2] en anderen stellen dat zij hierdoor een verkeerde voorstelling van het bouwplan hebben gekregen.

11.1.  De Afdeling overweegt dat het in deze procedure gaat om wat het bestreden bestemmingsplan mogelijk maakt. Dat de brochure van de projectontwikkelaar mogelijk een ander beeld geeft is niet van invloed op de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Hoe het gebouw er precies komt uit te zien, zal moeten worden beoordeeld in de procedure over de omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij zal worden beoordeeld of de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Inspraak

12.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat zij onvoldoende inspraak hebben gehad bij de totstandkoming van het plan.

Zo voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat de mogelijkheid tot inspraak niet voldoende kenbaar is gemaakt. Er is in oktober 2020 een informatieavond georganiseerd over de voorziene ontwikkeling, maar de raad heeft ten onrechte appellanten niet als direct betrokkenen persoonlijk benadert voor deze informatieavond, terwijl de raad dit volgens hen gelet op de impact van de voorziene ontwikkeling wel had moeten doen.

[appellant sub 1] voert aan dat er vanuit de projectontwikkelaar nauwelijks inspanningen zijn getroffen om draagvlak te creëren in de omgeving. Er heeft slechts één inloopavond plaatsgevonden en de projectontwikkelaar heeft geen enkel initiatief genomen om contact te maken met belanghebbenden om het plan toe te lichten of aanpassingen naar aanleiding van hun bezwaren door te voeren. [appellant sub 1] heeft verder gesteld dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of er voor het plan voldoende draagvlak bestaat.

12.1.  Anders dan [appellant sub 2] en anderen menen, verplicht de wet niet om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan inspraak te bieden. De Afdeling overweegt dat in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de raad of de projectontwikkelaar gehouden is om ook al voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpplan informatie aan en communicatie met de omwonenden te initiëren. Een ieder kan voorafgaand aan de vaststelling van het plan zijn reactie kenbaar maken door middel van een zienswijze over het ontwerpplan. Dit heeft de wetgever voldoende gevonden om een visie op het plan naar voren te brengen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Daarbij wijst de Afdeling er ook op dat het ontbreken van draagvlak bij de bewoners op zichzelf niet betekent dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. Er is ook geen wettelijk voorschrift of beleid waaruit blijkt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Gelet hierop hoefde de raad daarom geen onderzoek te doen of er voldoende draagvlak was.

De betogen falen.

Zienswijzen

13.     Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen stellen dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hen ingediende zienswijzen, het volgende. De raad heeft in de nota van zienswijzen afdoende op de ingediende zienswijzen gereageerd. Artikel 3:46 Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.

De betogen falen.

Conclusie

14.     De beroepen zijn ongegrond.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

867