Uitspraak 202105693/1/R1


Volledige tekst

202105693/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonende te Weert, naar gesteld ook namens de Ecologische Werkgroep Weert Zuid (hierna: de werkgroep),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Weert,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijffelterbroekdijk - Omlegging Raam" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant], naar gesteld ook namens de werkgroep, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 16 mei 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, W. Mentens en ing. M. Arts, zijn verschenen. Verder is op de zitting de vereniging Natuurmonumenten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Met het bestemmingsplan wordt het verleggen van de watergang Raam ter hoogte van de Bocholterweg ten westen van Stramproy mogelijk gemaakt. Daarmee kan uitvoering worden gegeven aan het herinrichtingsplan voor het Wijffelterbroek en de Vetpeel, waarvan het verleggen van de Raam onderdeel uitmaakt. De beoogde ontwikkeling houdt in dat een deel van de bestaande beek wordt gedempt en dat de watergang naar de randen van het natuurgebied Wijffelterbroek wordt verlegd. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Weert.

2.       [appellant] woont op een afstand van ongeveer 580 m van de beoogde nieuwe loop van de Raam. [appellant] maakt deel uit van de werkgroep, die bestaat uit mensen uit Weert en omgeving die met de natuur bezig zijn. Zij bestuderen de natuur en inventariseren plant- en diersoorten in Weert Zuid, zoals in het natuurgebied Wijffelterbroek. Ook doen zij aan natuurbeheer.

3.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Ontvankelijkheid beroep

4.       Op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moet een beroepschrift ondertekend zijn. Uit artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer daaraan niet is voldaan.

Op grond van artikel 8:24 van de Awb kunnen partijen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen en kan de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

4.1.    [appellant] heeft ook namens de werkgroep beroep ingesteld. Hij heeft bij het beroepschrift geen machtiging overgelegd waaruit de bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt.

Bij aangetekend verzonden brief van 2 september 2021 is [appellant] gewezen op dit gebrek. Daarbij is meegedeeld dat hij een verklaring moet toezenden waarin staat dat hij gemachtigd is en dat die verklaring moet zijn ondertekend door de bevoegde persoon of personen. [appellant] is tot en met 30 september 2021 in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen. Hierbij is vermeld dat hij ervan moet uitgaan dat niet-ontvankelijkverklaring zal volgen wanneer hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt.

[appellant] heeft binnen de gestelde termijn niet alsnog een machtiging overgelegd. In een brief van 27 september 2021 verwijst hij naar de bij de rechtbank overgelegde stukken in de procedures over een op 10 augustus 2020 verleende watervergunning en een op 29 september 2020 verleende omgevingsvergunning. Tot die stukken behoort echter niet een ondertekende machtiging. Op de zitting heeft hij bevestigd dat er geen ondertekende machtiging is.

Hieruit volgt dat het beroep, voor zover dat beweerdelijk is ingesteld namens de werkgroep, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.       De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet als belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan worden aangemerkt.

5.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de wetgever aan een ieder de mogelijkheid heeft geboden om een zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan naar voren te brengen. [appellant] heeft een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellant] daarom ontvankelijk.

6.       De Afdeling zal hierna het beroep voor zover ingesteld door [appellant] beoordelen.

Reactie op zienswijze

7.       [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op alle in de zienswijze ingebrachte elementen van de bezwaren.

7.1.    Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet gebleken is dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

7.2.    Het betoog slaagt niet.

Ontbrekende stukken

8.       [appellant] betoogt dat de in zijn zienswijze bedoelde ontbrekende stukken weliswaar zijn toegevoegd aan de stukken voor de raadsvergadering van 13 juli 2021, maar ten onrechte niet bij het ontwerpbesluit en het bestemmingsplan zijn gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat het hem vooral gaat om het rapport "Herinrichtingsplan Raam Klimaatbuffer Wijffelterbroek en Vetpeel" van Kurstjens Ecologisch Adviesbureau van 1 december 2017 met aanvullingen van 12 juni 2018 (hierna: het herinrichtingsplan) en het rapport "Ecohydrologische systeemanalyse grensoverschrijdend natuurgebied Wijffelterbroek-Kettingdijk-Smeetshof" van Bell Hullenaar Ecohydrologisch Adviesbureau van december 2011 (hierna: het rapport van Bell Hullenaar).

8.1.    Op grond van artikel 1.2.1a, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 1.2.1, eerste en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet het ontwerpbesluit met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing elektronisch beschikbaar worden gesteld op de landelijke voorziening. Dit is de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl.

De door [appellant] bedoelde stukken zijn geen bijlagen die deel uitmaken van de plantoelichting. Deze stukken hoefden daarom niet op de landelijke voorziening beschikbaar te worden gesteld. De raad was niet verplicht om alle stukken die bij de voorbereiding van het plan betrokken zijn, elektronisch beschikbaar te stellen.

8.2.    Voor zover de beroepsgrond betrekking heeft op de publicatie van stukken bij het vastgestelde bestemmingsplan, gaat deze over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Deze grond  kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. De mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

8.3.    Het betoog slaagt niet.

Overkoepelend plan

9.       [appellant] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte niet is verantwoord hoe het bestemmingsplan past in het overkoepelende grensoverschrijdende plan voor het gebied. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij hiermee doelt op het rapport van Bell Hullenaar. Volgens hem wordt het bestemmingsplan gepresenteerd als een zelfstandig plan en niet als onderdeel van het in dat rapport opgenomen overkoepelende plan. Hij vreest dat het overkoepelende plan geruisloos van tafel verdwijnt.

9.1.    In de plantoelichting is het rapport van Bell Hullenaar niet vermeld. Daarin is wel vermeld dat het verleggen van de Raam onderdeel uitmaakt van het overkoepelende herinrichtingsplan. Dat herinrichtingsplan heeft als doel het schone gebiedseigen water zoveel mogelijk te scheiden van het verontreinigde water in de beken die vanuit België door het Wijffelterbroek stromen. Daarmee wordt geprobeerd het natuurgebied Wijffelterbroek in oude glorie te herstellen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het bestemmingsplan niet gebaseerd is op het rapport van Bell Hullenaar.

Anders dan [appellant] veronderstelt, hanteert de raad het rapport van Bell Hullenaar dus niet als een overkoepelend plan waaraan hij met de vaststelling van het bestemmingsplan uitvoering wil geven. Er is geen grond voor het oordeel dat in de plantoelichting toch had moeten worden ingegaan op de vraag hoe de beoogde ontwikkeling zich verhoudt tot dat rapport.

9.2.    Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

10.     [appellant] betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de mogelijk gemaakte ontwikkeling voor Natura 2000-gebieden. Hij doelt daarmee op het Nederlandse Natura 2000-gebied "Weerter- en en Budelerbergen & Ringselven" en het Belgische Natura 2000-gebied "Hamonterheide, Hageven, Buitenheid, Stamprooierbroek en Mariahof". De afstemming met de Belgische instanties over de gevolgen voor het Belgische Natura 2000-gebied schiet volgens hem ook tekort.

[appellant] betoogt ook dat onvoldoende archeologisch onderzoek is gedaan en dat ook op dit punt onvoldoende afstemming met de betrokken Belgische instanties heeft plaatsgevonden.

[appellant] betoogt verder dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om de omgelegde Raam te voorzien van ecologische oevers. Verder moet volgens hem in het plan worden gewaarborgd dat  vervuild water vanuit België niet in het natuurgebied Wijffelterbroek terecht kan komen. Hij wijst in het bijzonder op het gevaar van overstroming door de aanwezigheid van de bever in het gebied. Volgens [appellant] is ook aanvullend hydrologisch onderzoek nodig. Dat zou moeten gaan over een zandvang aan de grens, de te verwachten vernatting bij het hertenkamp door stijging van het waterpeil, piekafvoeren en het verdiepen van de Tweede Zijtak Vetpeellossing. Hij voert aan dat in de plantoelichting ten onrechte wordt aangenomen dat het Wijffelterbroek van oorsprong een nat broekbos is. Volgens hem was het een doorstroommoeras.

Tot slot is volgens [appellant] onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de in het plangebied voorkomende beschermde soorten en is geen rekening gehouden met de door het college van gedeputeerde staten van Limburg vastgestelde "Beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg".

10.1.  Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel als die rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.

10.2.  Met het betoog over de gevolgen voor Natura 2000-gebieden doet [appellant] een beroep op bepalingen uit de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken tot bescherming van de natuurwaarden in deze gebieden. Dit is een algemeen belang waarvoor een natuurlijke persoon in rechte niet kan opkomen. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met het algemene belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. De Afdeling wijst op de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51.

Niet in geschil is dat de afstand van de woning van [appellant] tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 920 m bedraagt. Deze afstand is te groot om aan te nemen dat verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving en het algemene belang van gebiedsbescherming. De betrokken normen strekken dus kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen.

10.3.  Met zijn betoog over archeologisch onderzoek doet [appellant] een beroep op artikel 38a van de Monumentenwet 1988. Op grond van die bepaling moet bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt tot het behoud van monumenten van archeologie. Dit is een algemeen belang. Alleen de omstandigheid dat [appellant] in de omgeving van het plangebied woont, betekent niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden. De betrokken normen strekken kennelijk niet tot de bescherming van zijn belang bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving. De Afdeling wijst op de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, onder 20.73.

10.4.  Met het betoog over ecologische oevers en mogelijke gevolgen voor met name het natuurgebied Wijffelterbroek beroept [appellant] zich op de in artikel 3.1 van de Wro opgenomen norm van een goede ruimtelijke ordening.

Uit de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, onder 10.5 en 10.11, volgt dat de norm van een goede ruimtelijke ordening onder meer strekt tot bescherming van het belang van bewoners bij behoud en herstel van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zij kunnen tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving. Zij kunnen zich op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen, voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen.

De Afdeling overweegt dat de met het plan mogelijk gemaakte verlegging van de Raam de woon- en leefomgeving van [appellant] niet kan aantasten. Daarvoor is de afstand van zijn woning tot het plangebied, ongeveer 580 m, te groot. [appellant] heeft op de zitting gesteld dat hij gebruik maakt van de gronden in het plangebied en daarbuiten om bijvoorbeeld te wandelen en plant- en diersoorten te inventariseren. Hij voelt zich betrokken bij dat gebied. Die activiteiten en gevoelde betrokkenheid zijn echter niet voldoende om de mogelijke aantasting van functies van dat gebied als aantasting van zijn eigen belang te beschouwen. De norm van een goede ruimtelijke ordening strekt in zoverre niet tot bescherming van het belang van [appellant].

10.5.  Met het betoog over de gevolgen van het bestemmingsplan voor beschermde soorten beroept [appellant] zich op bepalingen uit de Wnb. Zijn betoog houdt in dat het bestemmingsplan mogelijk niet uitvoerbaar is, omdat mogelijk niet aan deze bepalingen kan worden voldaan.

De bepalingen in de Wnb over de bescherming van soorten strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. Dit is een algemeen belang waarvoor een natuurlijke persoon in rechte niet kan opkomen. De belangen van omwonenden bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen echter zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De Afdeling wijst op de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, onder 10.66.

De afstand van ongeveer 580 m tussen de woning van [appellant] en het plangebied is te groot om aan te nemen dat verwevenheid als hiervoor bedoeld bestaat. Die afstand maakt dat de kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van [appellant] onvoldoende verband houdt met de bescherming van de volgens hem in het plangebied levende diersoorten. De bepalingen van de Wnb waarop hij zich beroept, strekken dan ook niet tot bescherming van zijn belang.

10.6.  Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op basis van de in overweging 10 vermelde beroepsgronden. De Afdeling laat een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden daarom achterwege.

Conclusie

11.     Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant], is ongegrond.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep, voor zover dat beweerdelijk is ingesteld namens de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Visser
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

148

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

[…].

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:

a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of

b. […],

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 8:24

1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

[…].

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1

1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, […].

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.1

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de wet stellen burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat de volgende visies, plannen, besluiten en verordeningen, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, aan eenieder elektronisch beschikbaar:

[…];

b. bestemmingsplan;

[…].

2. Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn.

[…].

Artikel 1.2.1a

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan […]:

a. wordt het ontwerpbesluit met overeenkomstige toepassing van artikel 1.2.1, eerste en tweede lid, beschikbaar gesteld;

[…].