Uitspraak 202105642/1/R1


Volledige tekst

202105642/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te De Koog, gemeente Texel,

en

de raad van de gemeente Texel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]-[locatie 3], De Koog" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 9 juni 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Oosterdijk, E. Sickmann en J.M.B. Geerlings, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1] in De Koog. Op het perceel, dat op grond van het bestemmingsplan "De Koog 2013" de bestemming "Sport" heeft, is een bedrijfswoning aanwezig. [appellant] wil op dit perceel tien zomerhuizen bouwen met maximaal vijf recreatieve slaapplaatsen per zomerhuis. Stichting Woontij is eigenaar van het perceel [locatie 2]-[locatie 3] in De Koog. Dat perceel heeft op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen". Aan een deel van het perceel is ook de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen 52" toegekend. Op dat perceel is een gebouw met appartementen aanwezig die op dit moment worden verhuurd aan werknemers, vergunninghouders en woningzoekenden. Voor het noordelijke deel van het perceel is op 3 juli 2018 door het college van burgemeester en wethouders van Texel een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van maximaal tien jaar verleend voor vier tijdelijke, verplaatsbare en energieneutrale woningen. Stichting Woontij wil het gebouw en de vier op het perceel vrijstaande woonunits op het perceel gebruiken voor de huisvesting van urgente woningzoekenden. De nu toegestane 52 recreatieve slaapplaatsen worden dan ‘ingeleverd’ ten behoeve van de gewenste 50 recreatieve slaapplaatsen op het perceel [locatie 1]. [appellant] en Stichting Woontij hebben het college in januari 2018 verzocht om medewerking te verlenen aan het verplaatsen van de recreatieve slaapplaatsen van het perceel [locatie 2]-[locatie 3] naar het perceel [locatie 1].

2.       Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college [appellant] en Stichting Woontij bij brief van 21 maart 2018 medegedeeld dat het op 13 maart 2018 heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan de verplaatsing van 50 recreatieve slaapplaatsen van het perceel [locatie 2]-[locatie 3] naar het perceel [locatie 1], de omzetting van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen" van het perceel [locatie 2]-[locatie 3] naar een bestemming die tijdelijke huisvesting voor bewoning mogelijk maakt en de plaatsing van vier woonunits voor tijdelijke huisvesting op het [locatie 2]. Op 2 november 2018 hebben [appellant] en Stichting Woontij met het indienen van een voorontwerpbestemmingsplan de raad verzocht een bestemmingsplan vast te stellen voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2]-[locatie 3].

Op 14 januari 2020 heeft het college het ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]-[locatie 3], De Koog" ter inzage gelegd. In dit ontwerpplan had het perceel [locatie 1] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" met de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen 50". Het perceel [locatie 2]-[locatie 3] had daarin de bestemming "Maatschappelijk - Bijzondere huisvesting voor urgente woningzoekenden".

3.       De raad heeft bij besluit van 12 mei 2021 besloten om in afwijking van het advies van het college het bestemmingsplan niet vast te stellen. Op 7 juli 2021 heeft de raad daarvoor een motivering vastgesteld. De raad stelt zich onder meer op het standpunt dat het bouwen van nieuwe zomerwoningen ongewenst is, omdat de grenzen aan de groei van toerisme zijn bereikt. Volgens de raad leidt de bouw van de zomerhuizen ook tot meer verstening, omdat ook het gebouw op het perceel [locatie 2]-[locatie 3] blijft bestaan. Dit is in strijd met de uitgangspunten van de Nota Verblijfsrecreatie 2016 en de daarin opgenomen kernwaarden van Texel.

4.       [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 mei 2021. Hij voert onder meer aan dat de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op zijn verzoek is overschreden en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen.

Toetsingskader

5.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

De gronden van het beroep

Overschrijden wettelijke beslistermijn

6.       [appellant] betoogt dat de raad de wettelijke beslistermijn heeft overschreden voor het nemen van een besluit op zijn aanvraag om een bestemmingsplan voor de percelen [locatie 2]-[locatie 3] en [locatie 1] vast te stellen. Hij wijst erop dat de gehele procedure vanaf het indienen van het principeverzoek in januari 2018 tot het bestreden besluit van 12 mei 2021 meer dan drie jaar in beslag heeft genomen.

6.1.    Artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande […]".

Artikel 3.9, eerste lid luidt: "Artikel 3.8 is niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen.

Artikel 3.9, tweede lid, luidt: "Tot een afwijzing als bedoeld in het eerste lid besluit de gemeenteraad zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag."

6.2.    Onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062, overweegt de Afdeling dat in een geval als dit de beslistermijn geacht wordt te zijn overschreden als het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een besluit ter inzage heeft gelegd. Vast staat dat de raad niet binnen 14 weken na de aanvraag van 2 november 2018 waarbij een voorontwerpbestemmingsplan is ingediend, een besluit heeft genomen en dat het college ook geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd. Omdat de gestelde termijn echter geen fatale termijn is maar een termijn van orde, kan dit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat [appellant] de raad in gebreke had kunnen stellen en op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beroep had kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Het betoog slaagt niet.

Onjuist en onvolledig geïnformeerd

7.       [appellant] voert aan dat de raad onvolledig en onjuist is geïnformeerd over de wijze waarop de overeenkomst met de gemeente over de aankoop van gemeentegrond rondom zijn perceel tot stand is gekomen. Volgens [appellant] was hij verplicht die overeenkomst te sluiten voordat het bestemmingsplan ter vaststelling kon worden voorgelegd aan de raad.

7.1.    De raad heeft toegelicht dat hij voor de raadsvergadering van 12 mei 2021 kennis heeft genomen van alle relevante stukken, waaronder de gesloten overeenkomst tussen [appellant] en de gemeente over de aankoop van gemeentegrond rondom zijn perceel. De raad heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat, nu de desbetreffende overeenkomst daadwerkelijk is gesloten, in beginsel niet van belang is op welke wijze die overeenkomst tot stand is gekomen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op basis van onvolledige of onjuiste informatie heeft besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen.

Het betoog slaagt niet.

Onvoldoende rekening gehouden met belangen

8.       [appellant] betoogt dat bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Hij wijst erop dat hij al in januari 2018 zijn plannen kenbaar heeft gemaakt aan het college en dat het college een principebesluit heeft genomen. Ook wijst hij erop dat hij aanzienlijke kosten heeft moeten maken om aan de eisen te voldoen die het college heeft gesteld. Hij voert daarbij onder meer aan dat hij een Aerius-berekening moest laten opstellen. Verder was de door de gemeente gehanteerde grondprijs voor de koop van een omliggend stuk gemeentegrond volgens hem te hoog.

8.1.    De raad heeft toegelicht dat hij geen medewerking heeft willen verlenen aan het vaststellen van het bestemmingsplan, omdat volgens hem de grenzen aan de groei van het toerisme binnen de gemeente Texel zijn bereikt en het bouwen van nieuwe zomerhuizen dan ook niet meer gewenst is. Verder heeft de raad te kennen gegeven dat de bouw van de zomerhuizen leidt tot verstening en het verdwijnen van een open groene plek in de kern van De Koog waardoor sprake zal zijn van een aantasting van de kwaliteit van de leefomgeving. Dit is ook in strijd met de uitgangspunten van de Nota Verblijfsrecreatie 2016 en de daarin opgenomen kernwaarden van Texel waarin wordt uitgegaan van het behoud van het open landschap en het tegengaan van grootschalige verstening. Volgens de raad voorziet de huidige bestemming "Sport" op het perceel [locatie 1] in een groene uitstraling van het gebied en moet deze uitstraling worden behouden. De raad heeft er verder op gewezen dat niet wordt voldaan aan alle in de Nota Verblijfsrecreatie 2016 opgenomen voorwaarden voor het verplaatsen van recreatieve slaapplaatsen. Zo is met het opknappen van het gebouw op het perceel [locatie 2]-[locatie 3] en met de bouw van nieuwe zomerwoningen geen sprake van een kwaliteitsverbetering als bedoeld in die Nota.

Gelet op deze toelichting, die door [appellant] ook niet wordt betwist, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van het behoud van de openheid en groene uitstraling van het gebied dan aan het belang van [appellant] bij de gewenste invulling van het perceel [locatie 1]. Daarbij is van belang dat de definitieve beslissing over de vaststelling van een bestemmingsplan mede afhankelijk is van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - waaronder ook de mogelijke belangen van derden - en de beslissing anders kan uitvallen dan waartoe het college heeft geadviseerd. De raad is bij het te nemen besluit dus niet gebonden aan het principebesluit van het college van 21 maart 2018. Op de zitting heeft [appellant] uitgelegd dat hij de erkenning wil dat er fouten zijn gemaakt. De Afdeling wil wel geloven dat [appellant] teleurgesteld is in de gang van zaken, maar is van oordeel dat geen sprake is van fouten in juridische zin. Het college heeft in het principebesluit ook duidelijk gemaakt dat voor de plannen van [appellant] en Stichting Woontij een bestemmingsplan moet worden opgesteld. Het college is in dat principebesluit wel positief, maar maakt het voorbehoud dat de raad uiteindelijk dit bestemmingsplan moet vaststellen, zodat met het principebesluit niet kan worden vooruitgelopen op het standpunt van de raad over het vaststellen van een bestemmingsplan. Wat betreft het betoog van [appellant] dat hij al veel kosten heeft gemaakt, wordt overwogen dat de raad bij zijn besluit om het plan niet vast te stellen geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen aan de kosten die [appellant] met het oog op de vaststelling van het plan stelt te hebben gemaakt. Voor zover [appellant] de gesloten koopovereenkomst over de aankoop van een stuk gemeentegrond en de door de gemeente gehanteerde grondprijs aan de orde wil stellen, ligt dat in deze procedure niet ter beoordeling voor.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Gelet op het voorgaande heeft de raad de nadelige gevolgen voor [appellant] van de weigering om het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]-[locatie 3], De Koog" vast te stellen terecht niet onevenredig geacht in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Driessen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

634-970