Uitspraak 202201056/3/R2


Volledige tekst

202201056/3/R2.
Datum uitspraak: 5 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna:

het college),

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Valkenswaard (hierna: de raad),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft het college beroep ingesteld.

Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[partij A] en [partij B] en [partij C] en [partij D] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 21 juni 2022 behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom en mr. N.E. Monnee, en de raad, vertegenwoordigd door ir. S.D. Duives, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord. De raad en het college hebben buiten bezwaar van partijen nog stukken ingezonden over het perceel van [partij A] en [partij B].

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan heeft het karakter van een conserverend plan. Tegen de vaststelling van het plan zijn meerdere beroepen ingesteld, waaronder door het college. Het college kan zich niet met het plan verenigen, omdat meerdere plandelen volgens hem in strijd zijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.       De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat het college een spoedeisend belang heeft. Het bestemmingsplan is in werking getreden, waardoor dit plan het toetsingskader vormt voor een door het college van burgermeester en wethouders van Valkenswaard te nemen besluit op een aanvraag om omgevingsvergunning. Bovendien biedt het bestemmingsplan bouw- en gebruiksmogelijkheden waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is.

4.       Het college richt zich in het verzoek tegen het plan voor zover daarin gronden zijn betrokken waarvoor het provinciaal inpassingsplan "Tongelreep" geldt. Volgens het college is de raad niet bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft.

Het college richt zich in het verzoek ook tegen het plan voor zover het nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt op de percelen Opperheide 3 en 3B, Maastrichterweg 225-229, Grensweg 32 en Maastrichterweg 240, Molenstraat 210, Bruggerdijk 4, en de kadastrale percelen VKWOO-G-4258 en VKWOO-G-5128 nabij de Keersopperweg, BKL06E38 aan de Bruggerdijk, BKLO6-E-28 op Poterseind 15-BR02, VKWOO-K-30 op Hoeve 7 BSO1, VKWOO-K-192 op Brugseheide 6A en VKWOO-K-186 op Brugseheide 6. Een aantal van deze locaties ligt binnen het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB). Het college richt zich ook tot de ontwikkelingen die artikel 4.3.8, onder b, van de planregels mogelijk maakt. Volgens het college kunnen deze ontwikkelingen leiden tot een (verdere) onherstelbare verstoring of vernietiging van de mogelijk aanwezige ecologische waarden ter plaatse.  Voor zover het verzoek ook ziet op artikel 14.2.1, onder b, van de planregels heeft het college dit ter zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter zal dit onderdeel van het verzoek daarom niet verder bespreken.

4.1.    Over de locatie Poterseind 15-BR02 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het plan heeft deze locatie de bestemming "Natuur" met de aanduiding "verblijfsrecreatie" gekregen. In het voorheen geldende bestemmingsplan had deze locatie de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van natuur - dagrecreatie". Het college vreest voor een intensivering van het gebruik. Volgens de raad is er al jarenlang sprake van legale verblijfsrecreatie op het perceel en is dit per abuis niet vastgelegd in het voorheen geldende bestemmingsplan. Het vastleggen van het bestaand gebruik van het perceel in het plan leidt volgens de raad dus niet tot een intensivering van het gebruik.

Op grond van de nader overgelegde stukken acht de voorzieningenrechter het bestaand legaal gebruik van Poterseind 15-BR02 voor verblijfsrecreatie niet boven iedere twijfel verheven. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit deel van het verzoek te beoordelen aan de hand van een belangenafweging. Het belang van [partij A] en [partij B] is daarin gelegen dat zij wensen het jarenlange gebruik van hun recreatiewoning inclusief nachtverblijf op deze locatie voort te kunnen zetten. Daartegenover staat het belang van het college, dat wenst te voorkomen dat de mogelijk aanwezige ecologische waarden ter plaatse worden aangetast of vernietigd door de planologische wijziging van de gebruiksmogelijkheden op het perceel.

De voorzieningenrechter is na afweging van deze belangen van oordeel dat het belang van [partij A] en [partij B] bij de voortzetting van het gebruik van hun recreatiewoning inclusief nachtverblijf zwaarder weegt dan het belang van het college bij schorsing van dit plandeel. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard geen twijfels te hebben bij de op natuurherstel gerichte intenties van [partij A] en [partij B] en op zich geen bezwaar te hebben tegen nachtverblijf op dit perceel door [partij A] en [partij B]. Het verzoek zal daarom voor dit plandeel worden afgewezen. Dit betekent dat [partij A] en [partij B] totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan, het gebouw op hun perceel ook mogen gebruiken voor nachtverblijf. Of dat na de uitspraak in de hoofdzaak nog kan, zal afhankelijk zijn van de in die hoofdzaak te verrichten beoordeling van de aanspraken van [partij A] en [partij B] op nachtverblijf.

4.2.    Over de gronden in het plangebied waarvoor het provinciaal inpassingsplan "Tongelreep" geldt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op 11 juni 2021 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant het provinciaal inpassingsplan "Tongelreep" vastgesteld. Uit artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening volgt dat de raad vanaf het moment waarop het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd is tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, tenzij het inpassingsplan bepaalt dat dit eerder het geval is. In het inpassingsplan "Tongelreep" is geen dergelijke bepaling opgenomen. De raad was daarom niet bevoegd om het bestemmingsplan vast te stellen voor deze gronden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het voorlopig oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van deze gronden geen stand zal houden. Het verzoek zal daarom in zoverre worden toegewezen.

4.3.    Ten aanzien van de overige in het verzoek genoemde plandelen volgt de voorzieningenrechter het college in zijn standpunt dat niet is uitgesloten dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden op deze locaties de aldaar aanwezige natuurwaarden mogelijk onherstelbaar aantasten. Vrijwel alle genoemde locaties zijn gelegen in het NNB. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen die artikel 4.3.8, onder b, van de planregels mogelijk maakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het belang van het college bij het voorkomen van een mogelijk onomkeerbare aantasting en/of vernietiging van de natuurwaarden een groot gewicht toekomt. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft ingestemd met een schorsing van de door het college genoemde plandelen. Het verzoek zal daarom voor deze plandelen worden toegewezen.

Conclusie

5.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. Hoewel [partij A] en [partij B] om een vergoeding van hun proceskosten hebben verzocht, bestaat daar geen aanleiding voor.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek, voor zover dat ziet op kadastraal perceel BKLO6-E-28 op Poterseind 15-BR02, af;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 16 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2", voor zover het betreft:

a.       de gronden in het plangebied die ook deel uitmaken van het provinciaal inpassingsplan "Tongelreep";

b.       Opperheide 3 en 3B;

c.       Maastrichterweg 225-229;

d.       Grensweg 32 en Maastrichterweg 240;

e.       Molenstraat 210;

f.        Bruggerdijk 4;

g.       kadastrale percelen VKWOO-G-4258 en VKWOO-G-5128 nabij de Keersopperweg;

h.       kadastraal perceel BKL06E38 aan de Bruggerdijk;

i.        kadastraal perceel VKWOO-K-30 op Hoeve 7 BSO1;

j.        kadastraal perceel VKWOO-K-192 op Brugseheide 6A;

k.       kadastraal perceel VKWOO-K-186 aan de Brugseheide 6;

l.        artikel 4.3.8, onder b, van de planregels;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzieningenrechter

w.g. Graaff-Haasnoot
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022

531-980