Uitspraak 202105602/1/A3


Volledige tekst

202105602/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2021 in zaak nr. 20/1592 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Rotterdam voor de duur van zes maanden te sluiten.

Bij besluit van 2 maart 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en zijn gemachtigde hebben zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 juni 2022, waar namens de burgemeester zijn verschenen mr. S.B.H. Fijneman en S. Klinge.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] was huurder van de woning aan de [locatie] in Rotterdam. Deze woning huurde [appellant] van woningcorporatie Stichting Havensteder. Naar aanleiding van een brand in de keuken van de woning is de woning doorzocht. In de woning heeft de politie 1087,1 gram cocaïne, 355,9 gram MDMA, 865,2 gram Mannitol (versnijdingsmiddel), een jerrycan met thinner, een drukpers met losse onderdelen voor een pers en meerdere krikken en een geldtelmachine aangetroffen. De drugs, het versnijdingsmiddel en de attributen zijn verspreid door de woonkamer, twee slaapkamers en het toilet gevonden.

Besluitvorming burgemeester

2.       De burgemeester heeft op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de daarop gebaseerde Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 de woning voor de duur van zes maanden gesloten. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat het aannemelijk is dat deze drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Volgens de burgemeester rechtvaardigt dit een tijdelijke sluiting voor de duur van zes maanden omdat sprake is van een ernstige situatie. De burgemeester heeft hierbij van belang geacht dat er ook attributen zijn aangetroffen die zijn te relateren aan drugshandel. Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat de woning bekend is in het criminele circuit, met alle risico’s van dien. Daarnaast acht de burgemeester het van belang dat de brandweer vermoedt dat de brand in de woning is ontstaan bij het bereiden van drugs en dat de woning is gelegen in een veiligheidsrisicogebied. Volgens de burgemeester kan [appellant] een verwijt worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning omdat hij als huurder verantwoordelijk is voor wat zich in de woning afspeelt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van sluiting van de woning is niet gebleken. Sluiting voor de duur van zes maanden is evenredig, aldus de burgemeester.

In het besluit op bezwaar heeft de burgemeester, onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, de sluiting gehandhaafd.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Hij voert hiertoe aan dat de burgemeester onvoldoende oog heeft gehad voor de gevolgen die de sluiting van de woning voor hem meebrengt, zodat de sluiting onevenredig is. In dit verband wijst [appellant] erop dat de verhuurder naar aanleiding van de sluiting de huurovereenkomst heeft ontbonden en dat de woning inmiddels is ontruimd, waardoor hij de woning is kwijtgeraakt. De sluiting van de woning en de ontbinding van de huurovereenkomst hebben tot gevolg dat hij op een zogeheten zwarte lijst is geplaatst waardoor hij gedurende vijf jaar niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning in de regio, aldus [appellant].

Wettelijk kader

4.       Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is."

Beoordeling hoger beroep

4.1.    Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. De burgemeester was daarom bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. In hoger beroep is de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning niet in geschil. In geschil is of de burgemeester van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.

Was de sluiting evenredig?

4.2.    Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).

- noodzaak sluiting

4.3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen. In hoger beroep heeft [appellant] niet bestreden dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten. [appellant] betwist alleen dat deze sluiting, gelet op de gevolgen die hij daarvan ondervindt, niet evenwichtig is.

- Evenwichtigheid van de sluiting

4.4.    Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

4.5.    De gevolgen van een sluiting voor de duur van zes maanden vindt de Afdeling in dit geval niet onevenwichtig. De Afdeling overweegt hiertoe dat [appellant] in hoger beroep niets heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen harddrugs in de woning.  De Afdeling overweegt voorts dat de sluiting van de woning en de uiteindelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen onaanvaardbare gevolgen voor [appellant] met zich brengen. Hiertoe is van belang dat [appellant] geen bijzondere binding met de woning heeft, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat hij niet permanent in de woning verbleef en na afloop van de sluiting de sleutels van de woning niet meer heeft opgehaald. Ook is van belang dat bij de sluiting van de woning geen anderen, zoals kinderen, zijn betrokken. De omstandigheid dat [appellant] op een zogeheten zwarte lijst is geplaatst waardoor hij gedurende vijf jaar niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning in de regio legt in het licht van het voorgaande onvoldoende gewicht in de schaal voor het oordeel dat de sluiting van de woning onevenwichtig is.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester van zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning gebruik mocht maken.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022