Uitspraak 202106673/1/R1


Volledige tekst

202106673/1/R1.
Datum uitspraak: 6 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft het college de locatie LV-DC-002, ter hoogte van [locatie], aangewezen ten behoeve van het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Bor en M. Lenferink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Voorburg. Op de aangewezen locatie nabij zijn woning zullen vier ondergrondse containers worden geplaatst. Het gaat om een afvalcontainer voor restafval, een voor groente-, fruit- en tuinafval (gft), een voor oud papier- en kartonafval en een voor plastic-, metaal- en drankkartonafval. De aangewezen locatie ligt op ongeveer 8 meter van de gevel van zijn woning met daarin zijn slaapkamerraam en 2,5 meter van zijn tuin.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 over de evenredigheidstoetsing, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft op 26 april 2016 Inrichtingscriteria voor inzamelvoorzieningen in het kader van Omgekeerd Inzamelen voor de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: de Inrichtingscriteria) vastgesteld.

Beroepsgronden

Procedureel

4.       [appellant] voert aan dat de bekendmaking van het aanwijzingsbesluit alleen heeft plaatsgevonden in het Gemeenteblad van 2 december 2021, nummer 436841, en niet tevens in een huis-aan-huisblad. Ook staat een onjuiste of onvolledige datum van het aanwijzingsbesluit in de bekendmaking. Na de bekendmaking is bovendien bij [appellant] in gesprekken de indruk gewekt dat nog geen definitief besluit was genomen en dat alternatieven nog besproken konden worden. Verder is [appellant] niet gebleken dat gebreken in de besluitvorming over andere locaties zijn hersteld.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat wat [appellant] heeft aangevoerd gaat over mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en die alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover [appellant] betoogt dat gebreken in de besluitvorming over andere locaties niet zijn hersteld, overweegt de Afdeling dat het beroep is gericht tegen het besluit van 25 november 2021, dat betrekking heeft op de locatie aan de Houtwerf, en andere locaties dus geen onderwerp van dit geschil zijn.

Het betoog slaagt niet.

Voldoet de locatie aan de inrichtingscriteria?

5.       [appellant] betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de locatie voldoet aan de Inrichtingscriteria. Wat betreft de inrichtingscriteria onder B betoogt [appellant] dat niet wordt voldaan aan criterium B3 dat de afstand tot een parkeerplaats meer dan 1 meter is en aan criterium B4 dat de container bij lediging niet over geparkeerde auto’s getild moet worden. Bij de inrichtingscriteria onder C voert [appellant] aan dat met acht meter tot de gevel sprake is van de situatie onder C2 dat de locatie zich bevindt voor een deur of onder een raam van een woonhuis. Ook is de locatie in strijd met criterium C9 voorzien op twee parkeervakken. Verder voldoet de locatie niet aan het criterium onder F7 dat het wegdek zodanig is dat het gewicht van het inzamelvoertuig geen schade kan veroorzaken. Daarnaast heeft [appellant] een vergelijking gemaakt met andere criteria, aan de hand waarvan hij betoogt dat de gevolgen van deze locatie onevenredig voor hem zijn of alternatieve locaties geschikter zijn, hoewel strikt genomen aan die criteria wordt voldaan.

5.1.    Over de inrichtingscriteria onder B die verband houden met een doelmatige inrichting van de openbare ruimte heeft het college gemotiveerd dat de afstand tot de parkeerplaats 0,80 meter is. Deze afstand is weliswaar 0,20 meter te kort op grond van de inrichtingscriteria, maar het betreft een richtlijn en er is niettemin sprake van een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte. Ook is er geen sprake van dat bij het legen de containers over geparkeerde auto’s heen moeten worden getild.

Over de inrichtingscriteria onder C, die verband houden met de beperking van de overlast voor de omgeving, heeft het college gemotiveerd dat de afstand van de dichtstbijzijnde container tot het eerste raam aan de straatkant ongeveer 8 meter bedraagt en dat hiermee wordt voldaan aan de richtlijn dat de containers zich niet voor een deur en ook niet onder een raam of balkon van een woonhuis bevinden en aan de richtlijn dat de afstand van het hart van de inzamelvoorziening tot de gevel van de woning zo groot mogelijk is, maar minimaal 2 meter. Verder heeft het college gemotiveerd dat de ondergrondse containers weliswaar worden geplaatst in twee parkeervakken, maar dat het niet plaatsen in een parkeervak in de inrichtingscriteria is opgenomen als richtlijn. In het Damcentrum zijn meerdere locaties voor ondergrondse containers aangewezen die ten koste van parkeervakken gaan, omdat er geen andere mogelijkheden zijn. In het Damcentrum komen er daarnaast 42 nieuwe openbare parkeerplekken bij. Verder vindt er nog overleg plaats met de bewoners van de Houtwerf over parkeren, waarbij bekeken wordt of door aanpassing van de inrichting meer parkeervakken kunnen worden gecreëerd.

Over de inrichtingscriteria onder F over de financiële en inzamellogistieke aspecten heeft het college gemotiveerd dat in de gemeente inzamelvoertuigen op veel plekken op hetzelfde soort wegdek (klinkerbestrating) rijden. Ook daar is geen sprake van schade.

5.2.    Weliswaar is het aanwijzingsbesluit niet in overeenstemming met inrichtingscriteria B3 en C9, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat het bij deze criteria gaat om richtlijnen en dat er aanleiding bestaat om in dit geval van deze richtlijnen af te wijken. Wat betreft de overige inrichtingscriteria heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat de locatie daarmee in overeenstemming is. Daarom geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie vanwege strijd met de Inrichtingscriteria niet heeft mogen aanwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Is de locatie anderszins geschikt?

6.       [appellant] betoogt dat het college onvoldoende betekenis heeft toegekend aan het feit dat de locatie ligt op 8 meter van zijn slaapkamerraam, waarmee hij ventileert. Hij vreest nadelige gevolgen hiervan voor zijn gezondheid. Voor zover hij heeft kunnen nagaan is er in de gemeente ook geen andere locatie waar afvalcontainers binnen 8 meter van een slaapkamer staan. Daarnaast ligt de aangewezen locatie op 2,5 meter van zijn tuin met terras, zodat hij ook in de tuin geur- en geluidhinder vreest te zullen ondervinden van de afvalcontainers. Daarbij voert hij aan dat in de praktijk sprake is van veel bijplaatsingen bij de bestaande afvalcontainers.

6.1.    Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een afvalcontainer, toeneming van verkeer van en naar een afvalcontainer en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een afvalcontainer. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van afvalcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van afvalcontainers maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom alleen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een afvalcontainers.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden in dit geval maken dat de gevolgen van de aanwijzing onevenredig zijn voor [appellant] en dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. Over de door [appellant] verwachte hinder heeft het college toegelicht dat de containers worden geleegd op vullingsgraad, waardoor het bijplaatsen van afval zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast worden de containers jaarlijks gereinigd en zal de gft-container het verste weg van de woning van [appellant] worden geplaatst. Weliswaar wordt [appellant] meer dan andere omwonenden geconfronteerd met de gevolgen van afvalcontainers nabij zijn woning en tuin, maar de afstand tot en ligging ten opzichte van de woning en tuin van [appellant] is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig kort of uitzonderlijk, dat deze afstand en ligging - in aanmerking genomen de toelichting van het college - als locatiespecifieke of bijzondere omstandigheden aan de aanwijzing in de weg staan.

Het betoog slaagt niet.

Zijn er alternatieven geschikter?

7.       [appellant] betoogt dat er alternatieve locaties zijn die geschikter zijn dan de aangewezen locatie. Ten eerste wijst hij op de hoek van de Houtwerf en de Schoorlaan, waarbij de afvalcontainers in het groenperk aan de overzijde van de Houtwerf kunnen worden geplaatst. Hierdoor wordt de afstand tot de woning van [appellant] enkele meters groter. Ten tweede wijst hij op de parkeervakken langs de Schoorlaan. Daar leiden afvalcontainers tot minder overlast voor omwonenden. Ten derde wijst hij op de hoek van de Houtwerf en de Maalderijstraat. Op deze locatie staan al twee ondergrondse afvalcontainers en deze locatie zou kunnen worden uitgebreid. Ten vierde wijst hij op de mogelijkheid om de locatie te splitsen in twee maal twee afvalcontainers, waarbij de containers in de uiterste twee hoeken van de Schoorlaan en de Houtwerf worden geplaatst. Hierdoor hoeven er geen parkeerplaatsen te vervallen. Ten vijfde wijst hij op de hoek van de Schoorlaan en de Koningsspil. Op deze locatie staat al een ondergrondse afvalcontainer.

7.1.    Het college stelt dat de aangewezen locatie bedoeld is voor de bewoners van de Houtwerf. Daarom komen de locaties aan de Schoorlaan en de Maalderijstraat niet voor aanwijzing in aanmerking. Daarbij heeft het college er op gewezen dat de grond bij de kruising met de Koningsspil ook geen eigendom van de gemeente is. Over de locatie op de hoek van de Maalderijstraat en de Houtwerf heeft het college verder toegelicht dat deze zal worden verplaatst ten behoeve van de bewoners aan het Molenpad en omgeving. Om de druk op deze locatie te verminderen en binnen aanvaardbare loopafstand containers voor alle soorten afval beschikbaar te stellen, moet ook een locatie aan de Houtwerf worden aangewezen. Over de verplaatsing naar de groenperken langs de Houtwerf stelt het college dat inrichtingscriterium B5 inhoudt dat de inzamelvoorziening zich niet bevindt in het openbare groen, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Bij plaatsing in het groen dient te worden voorkomen dat groensnippers overblijven. Om deze reden is verplaatsing naar de groenperken langs de Houtwerf en Schoorlaan niet wenselijk, waarbij het college verder heeft toegelicht dat de verplaatsing van de containers naar de groenperken op de hoeken van de Houtwerf ook uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk is vanwege het kruisende verkeer.

7.2.    De Afdeling heeft geen reden om aan de door het college gegeven motivering te twijfelen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de aangedragen alternatieven zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de afvalcontainers, dat het college een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022

745