Uitspraak 202006487/1/R3


Volledige tekst

202006487/1/R3.
Datum uitspraak: 15 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant A], wonend te Wetsens, gemeente Noardeast-Fryslân,

2.       [appellant B] en anderen, allen wonend te Wetsens, gemeente

Noardeast-Fryslân,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie] te Wetsens" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant B] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 24 februari 2022 behandeld, waar [appellant A], [appellant B] en anderen, in de persoon van [appellant B] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. van Gent, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en C.M. Bakema, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan "Bûtengebied Dongeradeel" kende aan het perceel [locatie] te Wetsens (hierna: het perceel) de bestemming "Agrarisch" toe. De agrarische bedrijvigheid op het perceel is beëindigd. [appellant A] is eigenaar van het perceel en wil hier een manege exploiteren. Het college heeft het wijzigingsplan vastgesteld om dit mogelijk te maken en heeft aan het perceel de bestemming "Sport - Manege" toegekend.

[appellant A] kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen voor zover daarin de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de afstand tussen een paardrijbak en een woonbestemmingsgrens minstens 50 m bedraagt.

[appellant B] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het wijzigingsplan verenigen, onder andere omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Intrekking beroepsgronden

3.       Tijdens de zitting hebben [appellant B] en anderen hun beroepsgronden over stikstof en een recht van erfdienstbaarheid op een van de ontsluitingswegen ingetrokken.

Het beroep van [appellant A]

4.       [appellant A] betoogt dat de voorwaardelijke verplichting dat de afstand tussen een paardrijbak en een woonbestemmingsgrens minstens 50 m bedraagt, niet opgenomen had mogen worden in de planregels. Deze verplichting is zonder overleg in het gewijzigde wijzigingsplan opgenomen. Er bestaat volgens [appellant A] geen noodzaak voor deze verplichting. [appellant A] wijst erop dat de dichtstbijzijnde manege wel twee paardrijbakken aan de rand van een woonwijk heeft.

4.1.    Artikel 3.1.1, aanhef en onder d, van de planregels luidt:

"Het gebruik van de gronden ter plaatse van de bestemmings Sport - Manege is uitsluitend toegestaan indien:

[..]

d. de afstand van een paardrijbak tot een woonbestemmingsgrens ten minste 50 m bedraagt."

4.2.    Het college stelt zich op het standpunt dat het niet meer dan redelijk is dat een paardrijbak op minimaal 50 m van woonbebouwing gesitueerd moet zijn, omdat anders overlast bij omwonenden kan ontstaan door de activiteiten in de paardrijbak. Het college wijst hierbij op hinder van geluid, stof of stank. Dat de afstandsnorm in het bestemmingsplan "Bûtengebied Dongeradeel" niet is opgenomen voor de bestemming "Sport - Manege", is volgens het college een misslag die niet ten nadele van omwonenden mag worden uitgelegd. Daarnaast wijst het college erop dat [appellant A] een nieuwe paardenbak heeft aangelegd die voldoet aan de afstandsnorm. De vergunning voor deze paardenbak is onherroepelijk geworden.

4.3.    Het college heeft uiteengezet dat zij vanwege de situatie rondom het perceel een afstandsnorm van 50 m tussen een paardrijbak en een woonbestemmingsgrens hanteert om overlast bij omwonenden te voorkomen. Hierbij wijst het college erop dat de manege dicht bij woningen is gelegen. [appellant A] heeft erop gewezen dat de dichtstbijzijnde manege, te weten De Ossenweide aan de Harddraversweg 82 te Dokkum, naast een woonwijk ligt. Die manege heeft twee paardrijbakken aan de westzijde op een kleinere afstand dan 50 m van een woonbestemmingsgrens. Deze paardrijbakken zijn planologisch mogelijk op deze plek, op een afstand van 29 m tot de dichtstbijzijnde woonbestemming. Het aantal woningen binnen een afstand van 50 m vanaf de paardrijbakken is hier groter dan bij de manege die het bestreden plan mogelijk maakt. Het college heeft op de zitting aangegeven dat het niet weet of dit een gelijk geval is. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet gemotiveerd of het hier gelijke gevallen betreft, en zo ja, waarom in dit geval dan toch voor een andere afstand is gekozen.

Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellant B] en anderen

Relativiteit

5.       Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant B] vanwege de afstand tussen het plangebied en haar woning alleen belanghebbende is bij het bestreden plan omdat zij hinder kan ondervinden van toegenomen verkeersbewegingen. Beroepsgronden over andere hinderaspecten stuiten volgens het college af op het relativiteitsvereiste.

5.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

5.2.    [appellant B] en anderen voeren beroepsgronden aan over de wijzigingsbevoegdheid om het wijzigingsplan vast te stellen, de op grond van de provinciale verordening benodigde ruimtelijke kwaliteitsparagraaf en zorgvuldige inpassing, hinder van geluid, licht en verkeer, het gekozen maximale aantal bezoekers en wedstrijddagen, en de verkeersveiligheid. Het plan is hiermee volgens [appellant B] en anderen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 2.1.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de provinciale verordening). Artikel 3.1, eerste lid, van de Wro ziet op een goede ruimtelijke ordening en artikel 2.1.1 van de provinciale verordening op de landschappelijke inpassing. De afstand tussen de woning van [appellant B] en het plangebied bedraagt ongeveer 160 m. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Tussen de woning van [appellant B] en het plangebied bevindt zich met name weiland en weinig bebouwing. Het woonperceel is gelegen aan de Jaerlawei. Verkeersbewegingen van en naar de manege zullen via de Fellingswei naar de Jaerlawei plaatsvinden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de Afdeling niet geoordeeld worden dat de normen waar [appellant B] zich op beroept kennelijk niet strekken tot bescherming van haar belangen. De beroepsgronden van [appellant B] zullen daarom inhoudelijk behandeld worden.

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel"

6.       [appellant B] en anderen betogen dat het college geen gebruik mocht maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel". Uit een reactienota van 13 november 2012 en een nota van uitgangspunten uit 2011 volgt volgens [appellant B] en anderen namelijk dat voor het perceel [locatie] geen agrarisch bouwvlak meer zou worden opgenomen. Volgens [appellant B] en anderen bevat het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" een kennelijke misslag, omdat toch een agrarisch bouwvlak is opgenomen op de verbeelding. [appellant B] en anderen voeren aan dat zij er daarom geen rekening mee hoefden te houden dat gebruik zou worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel. Door alsnog gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid doorkruist het college volgens [appellant B] en anderen de bevoegdheid van de raad op onaanvaardbare wijze.

6.1.    Het college stelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" en dat het bevoegd was om te beslissen tot wijziging van het plan. Dat in de fase voor de totstandkoming van het bestemmingsplan de intentie kenbaar is gemaakt om een woonbestemming aan het perceel toe te kennen, betekent niet dat sprake is van een misslag. Uiteindelijk is het vaststellingsbesluit leidend en daarin is besloten om geen woonbestemming toe te kennen aan het perceel, om zo de bedrijfsvoering op het naastgelegen perceel niet te beperken.

Daarnaast wijst het college erop dat [appellant B] en anderen hun woningen allemaal na de totstandkoming van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" hebben gekocht. Zij hebben voor de aankoop van hun woning allen kennis kunnen nemen van het plan en de agrarische bestemming met het bijbehorende bouwvlak op het perceel.

6.2.    Artikel 3.7.13, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" luidt:

"Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming "Bedrijf", "Bedrijf - Loonbedrijf", "Agrarisch - Paardenhouderij", 'Horeca', waarbij de aanduiding "horeca van categorie 1" of "horeca van categorie 2" wordt aangebracht, 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege', "Wonen" of "Wonen - Voormalig boerderijpanden" , ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

[…]

b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bouwperceel;"

6.3.    De reactienota van het voorontwerpbestemmingsplan en de nota van uitgangspunten waar [appellant B] en anderen zich op beroepen maken geen deel uit van het bestemmingsplan. Ze zijn juridisch niet bindend. Dat in de hiervoor genoemde stukken is overwogen om een woonbestemming aan het perceel toe te kennen doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" heeft vastgesteld met een agrarische bestemming en een bouwvlak op het perceel, en een wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft het plan uiteindelijk zo vastgesteld en het college daarmee de wijzigingsbevoegdheid voor (onder andere) het perceel [locatie] toegekend. Door hier van die bevoegdheid gebruik te maken, doorkruist het college de bevoegdheid van de raad niet op een onaanvaardbare wijze. [appellant B] en anderen konden weten dat de mogelijkheid bestond dat het college gebruik zou kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog slaagt niet.

Wijzigingsvoorwaarden

7.       [appellant B] en anderen betogen dat niet is voldaan aan alle wijzigingsvoorwaarden uit artikel 3.7.13 van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel". De functiewijziging moet ondergebracht worden in de bestaande gebouwen die aanwezig zijn wanneer de wijziging wordt toegepast. De functiewijziging ziet in het bestreden plan ten onrechte op alle gronden en niet alleen op de bestaande, aanwezige gebouwen. Daarnaast wil [appellant A] de bebouwing verder uitbreiden. Het plan beperkt de uitbreiding van gebouwen ten onrechte niet. Ook dit is volgens [appellant B] en anderen in strijd met de wijzigingsvoorwaarden.

7.1.    Het college stelt dat [appellant B] en anderen de wijzigingsvoorwaarde dat de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen onjuist uitleggen. De wijziging van de bestemming mag volgens die uitleg alleen zien op bebouwing. Volgens het college betekent de voorwaarde dat bij wijziging van de bestemming alleen gebruik mag worden gemaakt van bestaande gebouwen en dat geen nieuwe gebouwen vergund mogen worden. Het doel van de regeling is dat bestaande agrarische bebouwing wordt hergebruikt, zonder vergroting of uitbreiding van de gebouwen. Het wijzigingsplan voldoet hier volgens het college aan.

7.2.    Artikel 3.7.13, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" luidt:

"Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming "Bedrijf", "Bedrijf - Loonbedrijf", "Agrarisch - Paardenhouderij", 'Horeca', waarbij de aanduiding "horeca van categorie 1" of "horeca van categorie 2" wordt aangebracht, 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege', "Wonen" of "Wonen - Voormalig boerderijpanden" , ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

[…]

e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;"

Artikel 27.2.1, aanhef en onder c, luidt:

"Voor het bouwen van de in lid 27.1 onder a en f bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

c. de gebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; "

Artikel 3 van de regels van het bestreden plan luidt:

"Voor de gronden die voor ‘Sport - Manege’ aangewezen zijn, geldt dat de bestemmingsregels van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' en het bestemminsgplan 'Bûtengebiet Dongeradeel', herziening 2015' onverkort van toepassing zijn."

7.3.    Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit artikel 3.7.13, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" dat voor de gewijzigde functie alleen gebruik gemaakt mag worden van de bestaande, aanwezige gebouwen, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw in ondergeschikte mate, en niet dat de bestemming alleen gewijzigd mag worden ter plaatse van de bebouwing op het perceel. De uitleg van het college dat deze voorwaarde is opgenomen zodat bestaande agrarische gebouwen worden hergebruikt, ziet de Afdeling als redelijke uitleg.

7.4.    Wat betreft het voorkomen van eventuele uitbreiding van de bestaande gebouwen of de oprichting van nieuwe gebouwen op het perceel overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 3 van de regels van het wijzigingsplan blijven de bestemmingsregels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" en het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015" onverkort van toepassing voor de bestemming "Sport-Manege". Daarmee is niet verzekerd dat alleen bestaande gebouwen worden gebruikt en dat in beginsel geen nieuwe gebouwen bijgebouwd mogen worden. Op grond van artikel 27.2.1, aanhef en onder c, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" mogen gebouwen gebouwd worden binnen een bouwvlak. Het bouwvlak dat aan het plangebied van het wijzigingsplan is toegekend, strekt zich echter uit over het hele perceel. Het is niet alleen toegekend aan plekken waar zich gebouwen bevonden op het moment van het vaststellen van het wijzigingsplan. De regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" sluiten niet uit dat er meer gebouwd kan worden op het perceel dan wat er op het moment van de functiewijziging aan bebouwing aanwezig was. Het wijzigingsplan bevat verder geen regel die dit voorkomt, zoals bijvoorbeeld een regel dat binnen het bouwvlak alleen bebouwing aanwezig mag zijn die er al stond op het moment van vaststelling van het wijzigingsplan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw in ondergeschikte mate. Gelet op het voorgaande is in het wijzigingsplan naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet geregeld dat de functie in beginsel ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen die aanwezig zijn op het moment van toepassing van de functiewijziging. Hierdoor is niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 3.7.13, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel". Dit betekent dat het college niet bevoegd was om dit wijzigingsplan vast te stellen. Het bestreden besluit is in strijd met voornoemde planregel genomen.

Het betoog slaagt.

Artikel 2.1.1 van de provinciale verordening

8.       [appellant B] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de provinciale verordening. Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de provinciale verordening moet de plantoelichting een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf bevatten en die ontbreekt. Op grond van het derde lid van dit artikel moet het plan worden voorzien van een zorgvuldige inpassing. Deze zorgvuldige inpassing ontbreekt volgens [appellant B] en anderen ook.

8.1.    Artikel 2.1.1 van de provinciale verordening luidt:

"1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;

b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

(…)

3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:

a. een uitbreidingslocatie;

b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;

c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;

d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;

e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,

binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, van de provinciale verordening ontbreekt in de plantoelichting. Ook heeft het college in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet gemotiveerd dat het plan voorziet in een zorgvuldige inpassing als bedoeld in artikel 2.1.1, derde lid, van de provinciale verordening. Dit is op grond van de provinciale verordening wel vereist.

Het betoog slaagt.

Woon- en leefklimaat

9.       [appellant B] en anderen stellen dat zij overlast zullen ondervinden van de voorziene ontwikkeling; de manege zal leiden tot een grote toename van geluid- en lichthinder. Het agrarische bedrijf dat zich eerder op het perceel bevond, heeft de bedrijfsvoering in 2009 beëindigd. Het is volgens [appellant B] en anderen niet redelijk dat rechten worden ontleend aan een situatie die al ruim 11 jaar niet meer aan de orde is. [appellant B] en anderen voeren aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de te verwachten geluidsituatie. Het plan staat toe dat een groot deel van de activiteiten van de manege buiten plaatsvindt. Volgens [appellant B] en anderen is ten onrechte niet in beeld gebracht wat de gevolgen van de nieuwe bestemming voor de omgeving zijn.

Daarnaast betogen [appellant B] en anderen dat niet inzichtelijk is gemaakt of op eigen terrein voldoende ruimte is om te parkeren.

[appellant B] en anderen betogen ook dat onvoldoende is gegarandeerd dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het maximale aantal bezoekers en wedstrijddagen volledig willekeurig is gekozen. Naast bezoekers zullen er bij de wedstrijden ook deelnemers aanwezig zijn. Het reguleren van het aantal bezoekers is niet zinvol, omdat het aantal deelnemers aan de wedstrijden niet is gereguleerd. Ook is de voorwaardelijke verplichting volgens [appellant B] en anderen niet te handhaven.

9.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het plan voldoende beperkingen bevat om overlast voor [appellant B] en anderen te voorkomen. Het aantal evenementen wordt beperkt tot 10 per jaar door de voorwaardelijke verplichting in de planregels. Als tijdens evenementen versterkt geluid ten gehore wordt gebracht, dan moet daarvoor een geluidontheffing worden aangevraagd. Het houden van paarden zelf zal volgens het college niet tot een bijzondere geluidbelasting leiden. Het college wijst erop dat zich tussen 2009 en de vaststelling van het wijzigingsplan een nieuw agrarisch bedrijf op het perceel had kunnen vestigen, en dat omwonenden daar waarschijnlijk meer overlast van zouden ervaren dan van de voorziene (kleinschalige) manege. Ook stelt het college dat er op het perceel voldoende ruimte is om te parkeren.

9.2.    Artikel 3.1.1 van de planregels, luidt:

"Het gebruik van de gronden ter plaatse van de bestemmings Sport - Manege is uitsluitend toegestaan indien:

a. het aantal wedstrijddagen niet meer dan 10 per jaar bedraagt;

b. het aantal bezoekers per wedstrijddag niet meer dan 50 personen bedraagt;

c. parkeren ten behoeve van rijlessen en wedstrijden op eigen erf (manege) plaatsvindt;

d. de afstand van een paardrijbak tot een woonbestemmingsgrens ten minste 50 m bedraagt."

9.3.    Het college heeft geen onderzoek uit laten voeren naar de geluid-, licht- en verkeersbelasting van de manege.

In paragraaf 4.5.3.2 van de plantoelichting staat dat een manege onder milieucategorie 3.1 valt en daarom het woon- en leefklimaat van omwonenden minder aantast dan een inrichting die onder milieucategorie 3.2 valt, zoals vroeger was toegelaten. Het college heeft door alleen te stellen dat de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling minder zal zijn dan onder het voorheen geldende planologische regime mogelijk was, ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt dat de geluidbelasting die met de bij het bestreden plan mogelijk gemaakte manege bij [appellant B] en anderen kan worden ondervonden, naar de huidige inzichten vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.

Verlichting van een rijbak of paddock zou mogelijk tot lichthinder kunnen leiden bij omwonenden. Hier heeft het college ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Daarnaast heeft het college ten onrechte niet onderzocht of gelet op de ruime bouwmogelijkheden op het perceel, voldoende ruimte (over) zal zijn om voldoende parkeergelegenheid te bieden.

Het betoog slaagt.

9.4.    Omdat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een manege op deze locatie vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het betoog over het maximale aantal bezoekers en wedstrijddagen zoals opgenomen in artikel 3.1.1 van de planregels.

Verkeersveiligheid

10.     [appellant B] en anderen betogen dat de verkeersveiligheid rond de ontsluitingswegen zal verslechteren. Er zullen meer voertuigen gebruik maken van de wegen. Ook zullen er personenauto’s rijden in plaats van agrarische voertuigen. [appellant B] en anderen wijzen erop dat personenauto’s harder rijden. Ook zullen er bezoekers komen die de verkeerssituatie ter plaatse niet kennen en daarmee mogelijk overlast veroorzaken door te remmen en stil te staan.

10.1.  In wat [appellant B] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan verkeersveilig is. Dat mensen in een onbekende omgeving soms even moeten stoppen/remmen geldt voor elke locatie. Uit paragraaf 2.2 van de plantoelichting blijkt dat ten behoeve van de verkeersveiligheid twee passeerstroken langs de Fellingswei worden aangelegd. [appellant A] heeft dit ook bevestigd op de zitting.

Het betoog slaagt niet.

Paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting

11.     [appellant B] en anderen betogen dat in paragraaf 3.2.3. van de plantoelichting staat dat geen sprake zal zijn van fysieke wijzigingen op het perceel, terwijl dit onjuist is.

11.1.  Voor zover [appellant B] en anderen betogen dat de plantoelichting op een punt onjuiste informatie bevat, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen bindend onderdeel is van het bestemmingsplan, zodat hieraan geen juridische betekenis toekomt. [appellant B] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de plantoelichting zulke onvolkomenheden bevat, dat daarom geoordeeld moet worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     In wat [appellant A] en [appellant B] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.7.13, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel", artikel 2.1.1, eerste lid, van de provinciale verordening, en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

13.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog:

- met inachtneming van wat is overwogen onder 4.3, 7.4, 8.2 en 9.3, de daar omschreven gebreken te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

14.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van de gemeente Noardeast-Fryslân op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 13, de daar omschreven gebreken in het besluit van het college van de gemeente Noardeast-Fryslân van 22 september 2020 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie] te Wetsens" te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022

288-944