Uitspraak 202005192/1/A2


Volledige tekst

202005192/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2018 heeft de minister het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade als gevolg van het Tracébesluit Betuweroute afgewezen.

Bij besluit van 18 maart 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2022, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen, advocaat te Den Haag, is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft op 18 maart 2003 van ProRail de woning aan de [locatie] te Giessenburg gekocht. In de marktconforme prijs is rekening gehouden met de komst van de Betuweroute. ProRail heeft de voorgevel van de woning geïsoleerd tegen geluid.

2.       De woning ligt op ongeveer 40 m afstand van het tracé van de Betuweroute.

3.       De minister heeft op 3 oktober 2018, naar aanleiding  van bezwaren van [appellant] tegen het besluit van de minister van 1 november 2016, besloten om geen trillinghinder beperkende maatregelen aan de woning te treffen. Dit besluit is gebaseerd op het rapport ‘Onderzoek naar maatregelen aan de woning [locatie] Giessenburg’ van 16 april 2018 van Movares.

Volgens de minister zouden deze maatregelen niet kosteneffectief zijn, omdat de minst kostbare effectieve maatregelen nog steeds meer dan drie maal het daartoe bestemde richtbedrag zouden kosten. De enige effectieve maatregel is het verzwaren van de fundering van de woning. Dat kost € 160.000,- en is ruim drie keer meer dan het richtbedrag van € 47.000,- per woning.

4.       [appellant] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 3 oktober 2018.

Verzoek om nadeelcompensatie en besluitvorming

5.       [appellant] heeft op 21 augustus 2018 de minister om nadeelcompensatie verzocht. Hij stelt schade in de vorm van waardevermindering van de woning te lijden door het gebruik van de Betuweroute en de trillingen die daardoor ter plaatse van zijn woning ontstaan.

6.       De minister heeft het verzoek om nadeelcompensatie van [appellant] beoordeeld op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute van 6 september 1996 (Staatscourant 1996, nr. 189).

7.       De minister heeft het verzoek om nadeelcompensatie bij besluit van 12 oktober 2018 afgewezen, omdat [appellant] ten tijde van de koop van zijn woning op 18 maart 2003 het risico op trillinghinder heeft aanvaard. De gestelde schadeveroorzakende ontwikkeling als gevolg van de aanleg van de Betuweroute was in ieder geval voorzienbaar met de vaststelling van het Tracébesluit Betuweroute op 26 november 1996 en het onherroepelijk worden van dit besluit op 28 mei 1998.

8.       Bij besluit van 18 maart 2019 heeft de minister de afwijzing van het verzoek gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie van 12 maart 2019.

Het beroep van [appellant]

9.       [appellant] betoogt dat de minister gehouden zou zijn tot betaling van een bedrag van € 47.000,- aan nadeelcompensatie. Daartoe stelt hij dat de minister ook bereid zou zijn geweest voor dit bedrag trillinghinder beperkende maatregelen te treffen in het geval dit een optie zou zijn geweest.

10.     [appellant] betoogt ook dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door aan hem geen nadeelcompensatie toe te kennen. In dit verband wijst hij erop dat de minister bij vrijstaande huizen langs de Betuwelijn in Elst bouwkundige aanpassingen treft en daarbij niet een maximum van € 47.000,- hanteert.

11.     [appellant] betoogt verder dat het onderzoek naar de trillingen ter plaatse van de woning onjuist is uitgevoerd. Er is volgens hem gemeten bij een bezetting van 22% en de resultaten van die meting zijn in een simulatiemodel vervolgens geprojecteerd naar 100%. Volgens [appellant] bestaat er geen gevalideerd simulatiemodel voor trillingen om betrouwbare voorspellingen te doen.

12.     Tot slot betoogt [appellant] dat de minister in strijd met het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gehandeld door geen nadeelcompensatie toe te kennen. Daartoe stelt [appellant] dat namens de minister in een hoorzitting zou zijn gesteld dat als trillinghinder beperkende maatregelen zouden uitblijven, gedupeerden nadeelcompensatie zouden kunnen aanvragen.

Wettelijk kader

13.     Artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute (oud) luidt als volgt:

De minister kent op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van:

a. het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute (hierna: het Tracébesluit);

(…)

alsmede uit sub a tot en met d voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

Beoordeling van het beroep door de Afdeling

Aanspraak op nadeelcompensatie

14.     [appellant] bestrijdt in beroep niet dat de komst van de Betuweroute en daarmee trillinghinder voorzienbaar was, maar stelt dat de minister dit niet mag tegenwerpen, omdat de minister wel bereid was aanpassingen aan de woning tot een bedrag van € 47.000,- te betalen. [appellant] stelt daarom recht te hebben op nadeelcompensatie ter grootte van dit bedrag.

15.     Of iemand aanspraak maakt op nadeelcompensatie op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute, moet beoordeeld worden aan de hand van de vraag of de schade het gevolg is van het Tracébesluit of een uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. Ook moet beoordeeld worden of de schade niet, of niet geheel ten laste van de verzoeker dient te blijven. Hierbij komt betekenis toe aan de vraag of de waardevermindering van een woning het normaal maatschappelijk risico te boven gaat en of de eigenaar het risico van het ontstaan van die schade heeft aanvaard.

16.     Het antwoord op deze vragen staat los van de vraag of de minister gehouden is op grond van de Beleidsregel trillinghinder spoor van 27 maart 2014 trillinghinder beperkende maatregelen te treffen aan de woning. Daarvoor geldt een ander beoordelingskader. In dat verband is het de vraag of er gelet op de ter plaatse optredende trillinghinder aanleiding bestaat tot maatregelen en of die voldoende kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd.

17.     De Regeling biedt geen recht op een schadevergoeding ter hoogte van het maximale bedrag dat aan zulke maatregelen zou worden besteed in het geval deze maatregelen niet kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Dit is geen schadeoorzaak genoemd in artikel 2 van de Regeling. De minister heeft bij de beoordeling van de vraag of aanspraak bestaat op nadeelcompensatie terecht betekenis toegekend aan de vraag of de gestelde schade in de vorm van trillinghinder ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was en of de schade daarom voor rekening van [appellant] dient te blijven.

18.     Het betoog faalt.

Voorzienbaarheid van het niet treffen van maatregelen

19.     Het betoog van [appellant] dat hij niet kon voorzien dat de minister niet bereid zou zijn om maatregelen te treffen om trillinghinder tegen te gaan, treft geen doel. Op p. 57 van het Tracébesluit, Toelichting, Algemeen deel is onder ‘Maatregelen in verband met trillingen’ aangegeven dat er in het kader van de Milieu Effectrapportage (MER) onderzoek zal worden gedaan naar de optredende trillingsniveaus en naar mogelijke maatregelen om trillinghinder tegen te gaan. Na de metingen zal naar de kennis van dat moment worden bezien of aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Uit het rapport van Movares volgt dat de berekende trillinghinder ter plaatse van de woning bij volledige benutting van de Betuweroute te classificeren is als ‘matige hinder’. De Vmax bedraagt 0,31 en dit is volgens het RIVM-rapport ‘Wonen langs het spoor. Gezondheidseffecten van trillingen door treinen’ een mate van trillinghinder die veel voorkomt in woningen die nabij het spoor liggen in Nederland. Deze mate van hinder is niet zodanig dat er sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Pas bij een trillingsterkte boven een Vmax van 3,2 moeten er maatregelen genomen worden ongeacht de doelmatigheid. De trillingsterkte bij de woning van [appellant] blijft ruimschoots onder deze uiterste norm.

Omdat de hinder niet bovenmatig is, mocht [appellant] er niet van uitgaan dat er maatregelen zouden worden getroffen. Daarbij komt dat de maatregelen voor zijn woning niet kosteneffectief zijn. Weliswaar bestrijdt [appellant] dat het onderzoek van Movares naar trillingen ter plaatse van zijn woning juist is uitgevoerd, maar daarvoor heeft hij geen onderbouwing gegeven. Dit betoog had hij in een procedure tegen het besluit van 3 oktober 2018 moeten aanvoeren. De rechtmatigheid van dat besluit en de deugdelijkheid van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek, kan in deze procedure niet meer aan de orde worden gesteld.

20.     Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

21.     Het betoog van [appellant] dat de minister heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in andere gevallen niet het richtbedrag van € 47.000,- te hanteren voor het treffen van trillinghinder beperkende maatregelen, treft geen doel. [appellant] heeft geen onderbouwing gegeven voor dit betoog. Daarbij komt dat hij ook dit betoog aan had moeten voeren in een procedure tegen het besluit van 3 oktober 2018. Dit besluit is in rechte onaantastbaar en dit betekent dat van de rechtmatigheid van dit besluit moet worden uitgegaan. Bovendien stelt de minister geen nadeelcompensatie toe te hebben gekend in andere gevallen, waarin trillinghinder voorzienbaar is geacht en het niet mogelijk was om op kosteneffectieve wijze trillinghinder beperkende maatregelen te nemen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister zich ten onrechte op dit standpunt stelt.

22.     Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

23.     [appellant] kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door het verzoek om nadeelcompensatie af te wijzen.

24.     Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet allereerst aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.)

25.     [appellant] heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek om schadevergoeding in te dienen op grond van de Regeling nadeelcompensatie Betuweroute. In die regeling is bepaald dat de minister een vergoeding naar billijkheid toekent, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens de minister toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij mocht afleiden dat de regeling in zoverre buiten toepassing zou worden gelaten, dat er geen risicoaanvaarding zou worden tegengeworpen in het geval trillinghinder beperkende maatregelen niet kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd en [appellant] een aanspraak zou hebben op een vergoeding in geld.

26.     Het betoog faalt.

Conclusie

27.     Het beroep is ongegrond. Het besluit van de minister van 19 maart 2019 blijft in stand.

28.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, mr. B.J. Schueler en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Planken

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

299