Uitspraak 202105562/1/R1


Volledige tekst

202105562/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het dagelijks bestuur besloten tot opheffing, wijziging en aanwijzing van afvalinzamellocaties in de wijk Oostpoort in Amsterdam, waaronder de wijziging van locatie 1093JZ-18 en de opheffing van locatie 1093KH-1.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2022, waar [appellant A] en [appellant B] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee en C. van Bergen Henegouw, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] woont aan de [locatie 1], [appellant C] woont aan de [locatie 2] en [appellant B] woont aan de [locatie 3] in Amsterdam.

Op locatie 1093JZ-18, ter hoogte van Ter Gouwstraat 18, wordt een ondergrondse afvalcontainer voor restafval gewijzigd in een ondergrondse container voor oud papier en karton en een bovengrondse container voor groente- en fruitafval.

Op locatie 1093KH-1, ter hoogte van Nicolaas De Roeverstraat 1, wordt een ondergrondse afvalcontainer voor restafval opgeheven.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het bestuursorgaan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 over de evenredigheidstoetsing, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       Bij het bepalen van de locaties van de afvalcontainers heeft het dagelijks bestuur het Stedelijk kader bepalen locaties inzamelvoorzieningen gehanteerd.

Inspraak

4.       [appellanten] betogen dat er onvoldoende gelegenheid tot inspraak over de locaties van de afvalcontainers is geboden. Zo is er alleen een digitale en schriftelijke mogelijkheid geweest om in te spreken. Ook is aan bewoners een onjuiste brief gestuurd en waren de toegezonden kaarten moeilijk leesbaar.

4.1.    Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat er in verband met COVID-19 geen inspraakavond is gehouden. In de brieven die bewoners over het voorgenomen aanwijzingsbesluit hebben ontvangen, is steeds opgenomen dat er ook een mogelijkheid is om telefonisch contact op te nemen. In die brieven is ook verwezen naar een website waarop informatie te verkrijgen is over het voorgenomen aanwijzingsbesluit. Er is weliswaar een keer een onjuiste brief over een andere buurt gestuurd, maar de bewoners hebben vervolgens wel een juiste brief ontvangen.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de toegepaste uniforme openbare voorbereidingsprocedure op een juiste wijze is gevolgd. Het voeren van overleg en het bieden van de mogelijkheid van mondelinge inspraak maken geen deel uit van deze procedure. De bezwaren van [appellanten] over de wijze waarop gelegenheid tot inspraak over het voorgenomen aanwijzingsbesluit is geboden, kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Locatie 1093JZ-18

5.       [appellanten] betogen dat de locatie ongeschikt is voor de plaatsing van nog een afvalcontainer. Onder verwijzing naar fotomateriaal voeren zij aan dat er op deze locatie al jaren afval wordt bijgeplaatst, waardoor de doorgang belemmerd wordt. Deze locatie ligt op de looproute van de schoolgaande jeugd en het winkelende publiek. Ook is de locatie in strijd met richtlijn R2 (een container staat niet bij een balkon) en richtlijn R3 (de afstand tussen een container en een speelplaats is minimaal 20 meter) van het Stedelijk kader. Zij wijzen erop dat aan de overkant van de locatie een aanbiedplaats voor grofvuil is voorzien. Zij stellen als oplossing voor om de afvalcontainers daar te plaatsen of in de groenstrook daarnaast. Dit is overzichtelijker omdat er hierdoor niet meer aan beide zijden van de straat een afvallocatie is. Ook geeft dit de minste overlast voor bewoners en voetgangers. Verder voeren zij aan dat zij door het verdwijnen van de afvalcontainer voor restafval verder met hun restafval moeten lopen dan in de huidige situatie.

5.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat de vervanging van de ondergrondse afvalcontainer voor restafval door een ondergrondse afvalcontainer voor papier en een bovengrondse afvalcontainer voor gf-afval naar verwachting de door [appellanten] gesignaleerde overlast van bijplaatsingen zal doen verminderen. Op deze locatie is de stoep voldoende breed voor beide containers. De locatie voldoet aan richtlijn R2, omdat de container op voldoende afstand van het balkon staat. Aan richtlijn R3 wordt weliswaar niet voldaan, maar het stedelijk kader biedt de ruimte om gemotiveerd van richtlijnen af te wijken. Het gaat hier om een bestaande locatie met tussen de speelplaats en de container een straat.

De door [appellanten] voorgestelde verplaatsing van de containers naar de overzijde van de straat is onwenselijk omdat de combinatie van een ondergrondse container en een locatie voor grofvuil maakt dat de ondergrondse containers niet goed geleegd kunnen worden. Ook bestaat de kans dat de ondergrondse container beschadigd raakt als het grofvuil wordt opgehaald. Daarnaast luidt richtlijn R8 uit het Stedelijk kader dat een inzamelvoorziening zich bevindt in verhard gebied. De voorgestelde plaatsing van de containers in de groenstrook is hiermee niet in overeenstemming.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de locatie aan richtlijn R2 uit het Stedelijk kader. Het dagelijks bestuur heeft daarnaast deugdelijk gemotiveerd waarom van richtlijn R3 uit het Stedelijk kader is afgeweken. De locatie is daarom niet in strijd met het Stedelijk kader aangewezen. De Afdeling overweegt verder dat het verkeerd aanbieden van afval als aspect van handhaving moet worden beschouwd en in beginsel niet in de weg staat aan een aanwijzing als locatie voor de inzameling van afval. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat zij onevenredig worden benadeeld door de gevolgen van de aanwijzing van deze locatie als locatie voor de inzameling van oud papier en karton en gf-afval. Ook het argument dat een aantal bewoners in de nieuwe situatie verder met hun restafval moet lopen, leidt niet tot een ander oordeel. Binnen de in het Stedelijk kader genoemde aanvaardbare loopafstand zijn containers voor restafval beschikbaar. Ook door het opheffen van de ondergrondse container voor restafval worden zij dus niet onevenredig benadeeld. Het dagelijks bestuur heeft de aangewezen locatie daarom geschikt kunnen achten voor een ondergrondse container voor oud papier en karton en een bovengrondse container voor gf-afval, en de ondergrondse container voor restafval op deze locatie kunnen opheffen.

Daarnaast heeft het dagelijks bestuur toereikend gemotiveerd waarom de door [appellanten] bedoelde alternatieve locatie aan de overzijde van de straat niet geschikter is. De Afdeling heeft geen reden om aan de juistheid van de door het dagelijks bestuur gegeven motivering te twijfelen en ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de alternatieve locatie had moeten aanwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Locatie 1093KH-1

6.       [appellanten] betogen dat het opheffen van deze ondergrondse container voor restafval betekent dat er zo’n 20 huishoudens hun afval elders moeten brengen, terwijl het huidige aantal restafvalcontainers in de buurt wordt gereduceerd van vier naar drie. Ook wijzen zij erop dat het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de reden van opheffen erin bestaat dat als één enkele afvalcontainer vol is, dit leidt tot bijplaatsingen. In de praktijk blijkt dat deze enkele restafvalcontainer juist netjes wordt onderhouden door de vele buurtbewoners die van deze container gebruik maken. Verder wijzen zij er op dat deze redenering niet is toegepast voor locatie 1093 JX-1, waar ook maar één ondergrondse container voor restafval gehandhaafd blijft.

6.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat de ervaring leert dat wanneer er maar één ondergrondse container voor restafval op een locatie aanwezig is, er afval naast de container wordt geplaatst wanneer deze vol of geblokkeerd is. Wanneer er een andere container naast de container staat, neemt het aantal bijplaatsingen af. Daarbij wijst het dagelijks bestuur erop dat de loopafstanden voor de bewoners naar de dichtstbijzijnde ondergrondse containers binnen de in het Stedelijk kader als richtlijn opgenomen afstand van 150 meter liggen. Dat is niet het geval bij de andere door appellanten genoemde locaties waar maar één container aanwezig is, zodat die gehandhaafd moet blijven.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur het besluit tot opheffing van deze afvallocatie niet deugdelijk gemotiveerd. Daarvoor is met name van belang dat het dagelijks bestuur niet heeft betwist dat er nauwelijks sprake is van bijplaatsingen bij deze container. Daarnaast blijft ook op een andere locatie in de wijk een enkele ondergrondse container voor restafval gehandhaafd. Het argument van het dagelijks bestuur dat het clusteren van ondergrondse containers voor restafval nodig is om bijplaatsingen te voorkomen, kan het besluit om deze locatie op te heffen dan ook niet dragen. Ook het argument van het dagelijks bestuur dat uit financieel oogpunt de locatie moet worden opgeheven omdat dit anders een extra locatie is die moet worden geleegd, overtuigt de Afdeling niet. Dit argument is verder niet onderbouwd en het dagelijks bestuur heeft ter zitting ook toegelicht dat bestaande locaties van ondergrondse afvalcontainers uit financieel oogpunt juist zoveel mogelijk worden benut. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit zal worden vernietigd voor zover daarbij is besloten de locatie 1093KH-1 op te heffen. Het besluit blijft ten aanzien van locatie 1093JZ-18 in stand.

8.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat van gemaakte proceskosten niet is gebleken. Wel zal het dagelijks bestuur worden gelast om het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van Amsterdam van 15 juni 2021 tot opheffing, wijziging en aanwijzing van afvalinzamellocaties in de wijk Oostpoort in Amsterdam, voor zover het de opheffing van locatie 1093KH-1 betreft;

III.      gelast dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van Amsterdam aan [appellant A], [appellant B] en [appellant C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

745