Uitspraak 202100856/2/A3


Volledige tekst

202100856/2/A3.
Datum beslissing: 25 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Vleuten, gemeente

Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 17 december 2020 in zaak nr. 19/5099 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 17 december 2020 in zaak nr. 19/5099.

De burgemeester heeft de vertrouwelijke versie van een stuk en een aantal gedingstukken integraal overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het gaat om:

- een bestuurlijke rapportage van 15 maart 2019,

- een aanvullende bestuurlijke rapportage van 12 april 2019,

- een bestuurlijke rapportage ten aanzien van strafrechtelijk onderzoek inzake cash centers van 28 maart 2019 inclusief bijlagen A en B, en

- een proces-verbaal van de Kansspelautoriteit (hierna: de Ksa) van 5 april 2019.

Overwegingen

Inleiding

1.       De burgemeester heeft de horeca-inrichting van [appellant], [restaurant] aan de [locatie] te Utrecht, vijf weken gesloten. De burgemeester heeft hieraan de bestuurlijke rapportage van de politie van vrijdag 15 maart 2019 ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van 12 april 2019 heeft de burgemeester besloten de exploitatievergunning van [appellant] met ingang van 16 april 2019 voor een jaar in te trekken en te bepalen dat een jaar lang geen exploitatievergunning voor de locatie [locatie] zal worden verleend.

Verzoek

2.       De burgemeester heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze rapportages en de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal over cash centers kennis zal nemen. Voor de naam van de rapporteur van de politie beroept de burgemeester zich op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De overige (passages van) documenten moet de burgemeester op grond van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) geheim houden omdat zij politiegegevens bevatten. Bovendien kunnen volgens de burgemeester die documenten niet aan appellant worden verstrekt omdat het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van inspectie, controle en toezicht daaraan in de weg staan.

Beoordeling

3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

bestuurlijke rapportage van 15 maart 2019

4.       Het verzoek de kennisname van dit document te beperken ziet op de tweede en derde alinea van pagina twee van deze rapportage en op de naam van de rapporteur van de politie.

4.1.    De Afdeling heeft kennis genomen van de weggelakte onderdelen van de bestuurlijke rapportage van 15 maart 2019.

Voor zover het gaat om de naam van de rapporteur van de politie is de Afdeling van oordeel dat in dit geval het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt.

Verder stelt de Afdeling vast dat de twee alinea’s politiegegevens bevatten en uitleg geven over de (lopende) onderzoeken en methodes in het strafrechtelijke onderzoek. De enkele omstandigheid dat voor deze informatie een geheimhoudingsplicht geldt op grond van de Wpg, betekent niet dat sprake is van gewichtige redenen. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, heeft geoordeeld moet in dat geval bij de beoordeling van het verzoek om beperkte kennisneming een nadere afweging plaatsvinden. Bij die afweging komt wel gewicht toe aan het uit de desbetreffende wettelijke bijzondere geheimhoudingsregeling blijkende belang bij geheimhouding (zie de uitspraak van 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3686). Naast dit belang van geheimhouding is in dit geval het belang van strafrechtelijk onderzoek en van inspectie, controle en toezicht aan de orde. Naar het oordeel van de Afdeling weegt voor deze passages het belang dat de partijen kennis nemen daarvan minder zwaar dan deze belangen.

aanvullende bestuurlijke rapportage van 12 april 2019

5.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de aanvullende bestuurlijke rapportage. Naar het oordeel van de Afdeling geldt niet voor de gehele aanvullende bestuurlijke rapportage dat beperkte kennisneming is gerechtvaardigd.

Voor zover het gaat om de naam van de rapporteur van de politie is de Afdeling van oordeel dat in dit geval het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt.

Voor het overige oordeelt de Afdeling dat het belang van de geheimhouding op grond van de Wpg in combinatie met het belang van strafrechtelijk onderzoek en van inspectie, controle en toezicht alleen zwaarder weegt voor de passage beginnend na de woorden ‘inslagen’ halverwege bladzijde 2 tot het woord ‘Daarnaast’ onderaan bladzijde 4.

bestuurlijke rapportage ten aanzien van strafrechtelijk onderzoek inzake cash centers van 28 maart 2019 inclusief bijlagen A en B

6.       De Afdeling heeft kennisgenomen van deze bestuurlijke rapportage. Dit document bevat veel informatie over cash centers en de werking daarvan. Die informatie is ook opgenomen in uitspraken van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2704. Het gaat dus om informatie die grotendeels al openbaar is. Daarom vindt de Afdeling dat het belang van [appellant] om kennis te nemen van die al openbare informatie zwaarder weegt.

Deze bestuurlijke rapportage en de bijbehorende bijlagen bevatten daarnaast ook niet-openbare informatie. Voor zover het gaat om de naam van de rapporteur van de politie dan wel de verbalisant is de Afdeling van oordeel dat in dit geval het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt. Voor de naam van het onderzoek, de namen en adressen van de genoemde horeca-inrichting op bladzijde 4, de genoemde burgemeester op bladzijde 1 en 7 en de 3e alinea op bladzijde 6 weegt het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van controle, inspectie en toezicht in combinatie met de geheimhouding op grond van de Wpg zwaarder. Hetzelfde geldt voor bijlage A, bladzijde 1 tot aan paragraaf 2 en de passage onder randnummer 39 van bijlage B.

proces-verbaal van de Ksa van 5 april 2019

7.       De Afdeling heeft kennisgenomen van dit proces-verbaal en twee bijlagen. Alleen voor de passages op bladzijde 1 onder paragraaf 1, bladzijde 4 randnummer 18, bladzijde 5 randnummer 24, bladzijde 6 tot paragraaf 4 en de laatste Bijlage vindt de Afdeling dat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van controle, inspectie en toezicht in combinatie met de geheimhouding op grond van de Wpg zwaarder wegen dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van die passages.

8.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd.

9.       De Afdeling bepaalt dat de aanvullende bestuurlijke rapportage van 12 april 2019, de bestuurlijke rapportage ten aanzien van strafrechtelijk onderzoek inzake cash centers van 28 maart 2019 inclusief bijlagen A en B en het proces-verbaal van de Ksa inclusief bijlage van 5 april 2019 worden teruggezonden aan de burgemeester.

10.     Indien de burgemeester geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om een geschoonde versie van de aanvullende bestuurlijke rapportage van 12 april 2019, de bestuurlijke rapportage ten aanzien van strafrechtelijk onderzoek inzake cash centers van 28 maart 2019 inclusief bijlagen A en B en het proces-verbaal van de Ksa inclusief bijlage van 5 april 2019, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek toe wat betreft de in de overwegingen 4.1, 5, 6 en 7 genoemde namen en passages;

II.       wijst het verzoek voor het overige af;

III.      verzoekt de burgemeester van Utrecht binnen 14 dagen na heden - volgens de in de uitspraak aangegeven wijze - een geschoonde versie van de aanvullende bestuurlijke rapportage van 12 april 2019, de bestuurlijke rapportage ten aanzien van strafrechtelijk onderzoek inzake cash centers van 28 maart 2019 inclusief bijlagen A en B en het proces-verbaal van de Ksa inclusief bijlage van 5 april 2019 aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022

290