Uitspraak 200205008/1


Volledige tekst

200205008/1.
Datum uitspraak: 7 mei 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2001, kenmerk 2000/5865, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wegenbouw 2000 B.V." , gelegen op het perceel Waterman 25-27 te Rijsbergen, afgewezen.

Bij besluit van 9 augustus 2002, kenmerk 2002/224, verzonden op 13 augustus 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het zich richt tegen het feit dat verweerder het besluit van 13 december 2001 slechts heeft gebaseerd op één meetverslag van de Regionale Milieudienst West-Brabant en voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2002, beroep ingesteld.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.H.M. Verhoeven, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregts, R.E.S.S. Vlieks en J.L.A.C. Verheijen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Wegenbouw 2000 B.V.”, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit), voorzover in deze procedure van belang, geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekgeluidniveau (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat:

a. de niveaus op de in de tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

07.00-19.00 19.00-23.00 23.00-07.00

LAr,LT op de gevel van woningen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)

Piekniveau op de gevel van woningen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)

b. de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur ingevolge de tabel geldende piekniveaus (Lmax) niet van toepassing zijn op het laden en lossen.

2.2. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het door appellant gedane verzoek om handhaving van de geluidvoorschriften afgewezen omdat blijkens een meetverslag van 24 september 2001 van de Regionale Milieudienst West-Brabant de geluidgrenswaarden zoals gesteld in voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de Bijlage behorende bij het Besluit niet worden overschreden. Bij het nemen van het bestreden besluit is ervan uitgegaan dat het storten van materialen in een onbeklede container, hetgeen een geluidbelasting veroorzaakt die de piekgeluidgrenswaarde in de dagperiode overschrijdt, moet worden aangemerkt als een losactiviteit waarop ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder b, van de Bijlage behorende bij het Besluit de piekgeluidgrenswaarden niet van toepassing zijn.

2.3. Appellant stelt dat het storten van materialen in containers in de onderhavige inrichting niet kan worden aangemerkt als laad- en losactiviteit, omdat deze activiteit plaatsvindt in verband met het overslaan van materialen van de ene naar de andere container en het ordenen van de materialen in de containers. Zijn inziens is het meetverslag onvolledig, omdat het geluid veroorzaakt door het overslaan en het ordenen van de materialen in containers niet is meegenomen in de berekening van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting.

Voorts voert appellant aan dat het meetverslag niet representatief is omdat hierin is uitgegaan van onjuiste aannames. In dit verband stelt hij dat tijdens de geluidmetingen de materialen in kleinere containers werden geladen en gelost dan de containers waarin heden ten dage de materialen worden geladen en gelost. Verder worden thans meer containers geladen en gelost dan als uitgangspunt is genomen in het meetverslag. Tot slot betoogt appellant dat het gezien de frequentie van het storten van de materialen in containers niet aannemelijk is dat deze activiteit een bedrijfsduur heeft van slechts 5 minuten.

2.3.1. Blijkens het meetverslag van 24 september 2001 van de Regionale Milieudienst West-Brabant veroorzaakt de inrichting een langtijdgemiddeld geluidniveau van 47,6 dB(A) in de dagperiode op de gevel van de woning van appellant. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting van de bezwarencommissie echter erkend dat in dat meetverslag het geluidniveau veroorzaakt door het storten van materialen in een beklede en een onbeklede container niet is betrokken; daarom is nogmaals het langtijdgemiddeld geluidniveau vanwege de inrichting berekend, waarvan de resultaten tijdens de hoorzitting zijn overgelegd. Volgens deze berekening bedraagt het langtijdgemiddeld geluidniveau vanwege de inrichting in de dagperiode 51 dB(A). Niet is gebleken dat deze berekening onjuist is, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de in voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit gestelde geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor de dagperiode met 1 dB(A) werd overschreden.

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 december 2001, no. 200100175/1 (aangehecht), overweegt de Afdeling dat onder het begrip laad- en losactiviteiten onder meer moet worden gebracht het aan- en afrijden van vrachtwagens al dan niet met gebruik van veiligheidssignalering, het wachten van vrachtwagens in de straat, het laden en lossen van vrachtwagens, het aan- en afrijden van personenwagens en het slaan van autoportieren. Onder het begrip laden en lossen valt echter niet het op- en overslaan van goederen in een container binnen de inrichting voordat de in een container gestorte goederen per vrachtwagen worden afgevoerd. Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het storten van de materialen in beklede en onbeklede containers in dit geval niet plaats heeft ten behoeve van het laden en lossen, zodat de piekgeluidgrenswaarden van het Besluit van toepassing zijn op deze activiteiten. Blijkens het meetverslag bedraagt het piekgeluid van het storten van materialen in een onbeklede container in de dagperiode 76 dB(A). Niet is gebleken dat het meetverslag op dit punt onjuist is, zodat ook de piekgeluidgrenswaarde voor de dagperiode werd overschreden.

Verweerder was derhalve bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Nu verweerder zich hiertoe niet bevoegd heeft geacht berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering, wat in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Reeds hierom dient het te worden vernietigd.

2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 9 augustus 2002, kenmerk 2002/224;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Zundert te worden betaald aan appellant;

IV. gelast dat de gemeente Zundert aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2003

154-372.