Uitspraak 202104490/1/R4


Volledige tekst

202104490/1/R4
Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de minister het saneringsplan "Oost Nederland 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2022, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S. van Kaam, bijgestaan door D. van der Gugten en N. Elsinghorst, is verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Zoals in hoofdstuk 2 van het saneringsplan is vermeld, is in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer het systeem van de geluidproductieplafonds opgenomen voor de beheersing van de geluidhinder door rijkswegen en hoofdspoorwegen. Op verschillende plaatsen is echter, onder andere door de groei van het verkeer in de afgelopen decennia, de geluidsbelasting op woningen relatief hoog geworden, zo staat in hoofdstuk 2 van het saneringsplan. De geluidproductieplafonds zorgen er sinds 2012 weliswaar voor dat de geluidsbelasting op woningen niet meer ongeremd kan toenemen, maar zij zorgen er niet rechtstreeks voor dat bestaande relatief hoge, geluidsbelastingen op woningen worden verminderd. Om die reden zijn in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer ook regels opgenomen over een eenmalige, landelijke geluidsanering.

2.       Het saneringsplan "Oost-Nederland 1" heeft betrekking op diverse wegvakken van verschillende rijkswegen, waaronder de rijksweg A28. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op de referentiepunten langs een aantal van de genoemde rijkswegen moeten worden verlaagd.

Het saneringsplan "Oost Nederland 1" heeft betrekking op de A28, voor zover hier van belang, van km 93,7 tot km 97,6 en van km 101,5 tot km 105,7. De woning van [appellant] is gelegen ter hoogte van het A28-wegvak tussen km 97,6 en km 98,5. Dat wegvak valt niet onder de wegvakken waar het saneringsplan "Oost Nederland 1" betrekking op heeft.

3.       De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Wegvak A28 van km 97,6 tot km 98,5

4.       [appellant] voert aan dat zijn woning in de directe nabijheid ligt van de A28 met tussen zijn woning en de A28 een open terrein. Tijdens de zitting heeft [appellant] gesteld dat het onzorgvuldig is dat het wegvak nabij zijn woning niet is betrokken bij de vaststelling van het saneringsplan.

4.1.    Vast staat dat het wegvak van de A28 van km 97,6 tot km 98,5 - dat nabij de woning van [appellant] ligt - niet is betrokken bij de vaststelling van het saneringsplan "Oost-Nederland 1".

4.2.    De minister heeft in het verweerschrift gesteld dat hij bij de vaststelling van het saneringsplan ten onrechte heeft verondersteld dat de besluitvorming over sanering van de woningen tussen km 97,6 en km 98,5 van de A28 al had plaatsgevonden in het kader van het provinciale inpassingsplan N340/N48 Zwolle - Ommen. Tijdens de zitting heeft de minister gesteld dat deze onjuiste veronderstelling het saneringsplan niet gebrekkig maakt, omdat hij het wegvak uiterlijk op 31 december 2023, zijnde de datum die wordt genoemd in artikel 11.56 van de Wet milieubeheer, in een ander saneringsplan meeneemt.

4.3.    De Afdeling stelt vast dat de minister voor het wegvak van de A28 tussen km 97,6 en km 98,5 bij de vaststelling van het voorliggende saneringsplan ervan is uitgegaan dat hiervoor geen saneringsplan meer hoefde te worden vastgesteld, omdat de besluitvorming daarover al had plaatsgevonden in het kader van het provinciale inpassingsplan N340/N48 Zwolle - Ommen. De minister heeft in het verweerschrift echter erkend dat hij dit ten onrechte heeft verondersteld. De Afdeling stelt vast dat, indien de minister bij de vaststelling van het voorliggende saneringsplan had opgemerkt dat voor het betrokken wegvak nog geen saneringsplan was vastgesteld, er geen reden was geweest om het bedoelde wegvak van de A28 niet ook bij dit saneringsplan te betrekken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, voor zover daarbij het bedoelde wegvak niet is betrokken.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het saneringsplan, voor zover daarbij het wegvak van de A28 tussen km 97,6 en km 98,5 niet is betrokken, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

Omdat de minister tijdens de zitting heeft toegelicht dat het bovengenoemde wegvak inmiddels is opgenomen in het bij besluit van 8 februari 2022 vastgestelde saneringsplan "Oost-Nederland 3", ziet de Afdeling geen reden om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, een opdracht te geven tot het nemen van een nieuw besluit.

6.       De minister moet de proceskosten vergoeden. De Afdeling stelt vast dat [appellant] alleen om vergoeding van verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting heeft verzocht. Bij de vaststelling van die vergoeding gaat de Afdeling uit van een forfaitair aantal uren van 6. [appellant] heeft het door hem gestelde uurtarief van € 110,- niet onderbouwd, terwijl een tijdige onderbouwing op zijn weg had gelegen. Nu die onderbouwing ontbreekt, wordt een uurtarief van € 7,00 gehanteerd. De totale verletkosten worden daarmee vastgesteld op € 42,00.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat

van 10 juni 2021 waarbij het saneringsplan "Oost Nederland 1" is vastgesteld, voor zover daarbij het wegvak van de A28 tussen km 97,6 en km 98,5 niet is betrokken;

III.      veroordeelt de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag € 42,00;

IV.      gelast dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

418.

BIJLAGE

Wet milieubeheer

Artikel 11.56

1. De beheerder van een weg of spoorweg waarvoor:

a. de geluidproductieplafonds bij inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, en;

b. niet eerder een saneringsplan is vastgesteld of toepassing is gegeven aan artikel 11.42, tweede tot en met vijfde lid, doet uiterlijk 31 december 2023 een verzoek aan Onze Minister tot vaststelling van een saneringsplan.

Artikel 11.60

1. Een saneringsplan wordt vastgesteld door Onze Minister. […].