Uitspraak 202101182/1/R2


Volledige tekst

202101182/1/R2.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], gevestigd te [plaats], [appellante B], gevestigd te Valkenswaard en EMA Vastgoed B.V., gevestigd te Eindhoven, (hierna: [appellante A] en anderen),

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 8 januari 2021 in zaak nrs. 20/2132 en 20/2133 in het geding tussen:

[appellante A] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten "bouwen" en "gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan" voor het bouwen van vier appartementen en een commerciële ruimte en voor de activiteit "het maken of veranderen van een uitweg" voor het aanleggen van een inrit op het perceel [locatie 1] - [locatie 2] in Valkenswaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellante A] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 juni 2021 vernietigd en daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2022, waar [appellante A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.C.G. Hoenselaar-Bots, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, mr. M. Walta, bijgestaan door ir. E.H.J. Philippens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door R. Martens, rechtsbijstandverlener te Valkenswaard, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 11 december 2018 heeft [partij] een aanvraag ingediend tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een commerciële ruimte met daarboven vier appartementen op het perceel op [locatie 1] - [locatie 2] te Valkenswaard. Het college heeft tevens ten behoeve van de bouwvergunning op grond van de Wet Geluidhinder (hierna: Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld op het perceel [locatie 1] - [locatie 2].

2.       EMA Vastgoed B.V. is de eigenaar van de naburige percelen op [locatie 3] en [locatie 4] en [locatie 5]. [appellante A] en [appellante B] exploiteren daar een garagebedrijf. In 2018 heeft er een brand gewoed in het garagebedrijf, waardoor thans nog niet alle werkzaamheden plaatsvinden die het garagebedrijf voor de brand uitvoerde. [appellante A] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, omdat zij vrezen voor een beperking in hun (toekomstige) bedrijfsvoering.

De aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante A] en anderen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat in het besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom ondanks het niet voldoen aan de richtafstand in de Brochure "bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Om deze reden is het besluit vernietigd. De rechtbank heeft in de nadere onderbouwing van het college in beroep echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Goede procesorde

4.       [appellante A] en anderen hebben ter zitting betoogd dat de nadere stukken van [partij] zodanig laat zijn ingediend dat dit in strijd is met de goede procesorde.

4.1.    Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.

4.2.    [partij] heeft op 28 december 2021, op de vijftiende dag voor zitting en daarmee met inachtneming van de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn nadere stukken ingediend. Hij heeft hiermee zijn schriftelijke uiteenzetting aangevuld met onder meer een rapportage van 24 april 2021 van bureau Mira recherche en Adviesbureau en correspondentie met de gemeente Valkenswaard naar aanleiding van een door [partij] gedaan verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De Afdeling overweegt dat de nadere stukken in het verlengde liggen van hetgeen [partij] eerder heeft aangevoerd. Verder zijn de nadere stukken naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig complex of omvangrijk dat [appellante A] en anderen daarop ter zitting onvoldoende hebben kunnen reageren. Onder deze omstandigheden laat de Afdeling deze nadere stukken dan ook niet wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing.

Beroepsgronden

Geluid wegverkeerslawaai/Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder (Wgh)

5.       [appellante A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het besluit "Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder [locatie 1] - [locatie 2] te Valkenswaard" hogere grenswaarden zijn vastgesteld dan op grond van de Wgh is toegestaan. Dit is volgens [appellante A] en anderen niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, omdat voor de woningen, mede gelet op het geluid vanwege de bedrijfsactiviteiten, geen aanvaardbaar woon-en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.1.    Voor zover de bezwaren van [appellante A] en anderen moeten worden geacht te zijn gericht tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden stelt de Afdeling vast dat tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden aparte rechtsmiddelen hebben opengestaan. Het beroep van [appellante A] en anderen tegen het besluit "Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder [locatie 1] - [locatie 2] te Valkenswaard" is in de uitspraak van de Afdeling van heden, in zaak nummer 202006093/1/R2, ECLI:NL:RVS:2022:900, ongegrond verklaard. Voor zover de bezwaren van [appellante A] en anderen zijn gericht tegen dit besluit, zien deze derhalve niet op de omgevingsvergunning en kunnen zij niet in deze procedure aan de orde komen.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellante A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de akoestische afweging over het bouwplan alleen rekening is gehouden met de geluidsgezoneerde wegen. De geluidsbelasting van niet-geluidsgezoneerde wegen had onderdeel moeten zijn van de beoordeling van het woon- en leefklimaat, nu die geluidsbelasting niet aan de orde is gekomen in het besluit tot vaststelling van de hogere grenswaarden.

6.1.    Ten aanzien van de stelling dat geluidsbelasting van de niet-geluidsgezoneerde wegen ontbreekt in de beoordeling van het woon- en leefklimaat bij de op te richten appartementen, stelt het college zich op het standpunt dat deze stelling onjuist is. De resultaten van de verrichte metingen van de geluidsbelasting van het wegverkeer, inclusief dat van de nabijgelegen niet-geluidsgezoneerde weg, zijn opgenomen in bijlage 5 van het akoestisch onderzoek van 24 juli 2018 dat is uitgevoerd door bureau Tritium Advies.

6.2.    De Afdeling overweegt dat in het akoestisch onderzoek van bureau Tritium Advies ook rekening is gehouden met het niet-geluidsgezoneerde gedeelte van de Luikerweg. Uit dit onderzoek volgt dat de geluidsbelasting als gevolg van deze weg niet hoger is dan 32 dB en hiermee ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de akoestische afweging over het bouwplan alleen rekening is gehouden met de geluidsgezoneerde wegen.

Het betoog slaagt niet.

Maximale planologische mogelijkheden/belemmering bedrijfsactiviteiten

7.       [appellante A] en anderen betogen dat de bouw van de appartementen ertoe leidt dat het niet meer mogelijk is de bedrijfsvoering te wijzigen naar een bedrijfsvoering met een hogere geluidsbelasting, terwijl dit op grond van het geldende bestemmingsplan wel mogelijk zou zijn. Doordat zij niet meer gebruik kunnen maken van de maximale planologische mogelijkheden, worden zij beperkt in hun bedrijfsvoering. Het college had in de belangenafweging moeten aangeven waarom het de realisatie van de appartementen zwaarder vindt wegen dan de ongestoorde bedrijfsuitoefening van [appellante A] en anderen. Dit klemt temeer omdat het garagebedrijf thans, na de brand uit 2018, nog druk bezig is om het bedrijf weer op te bouwen en volledig in gebruik te nemen. [appellante A] en anderen vrezen dat indien zou blijken dat een andere opzet van de nu voorziene bedrijfsindeling efficiënter is, een verandering van de bedrijfsindeling vanwege de nieuw te bouwen appartementen niet meer mogelijk zal zijn.

7.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het uit heeft kunnen gaan van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse zoals dit is gedaan in het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: ODZOB). In overleg met appellanten is gekozen voor een inschatting van de geluidsemissies op basis van kengetallen bij normaal werkende autogaragebedrijven. De representatieve bedrijfssituatie is bepaald aan de hand van de door appellanten ingediende gegevens en bescheiden met betrekking tot de door hen gewenste (toekomstige) inrichting van het bedrijf, alsmede de door hen voorziene bedrijfsactiviteiten.

7.2.    Het college mag bij het onderzoek naar geluid uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3915, onder 4.2). In overleg met [appellante A] en anderen is ervoor gekozen om een inschatting te maken van de geluidsemissies op basis van kengetallen bij normaal werkende garagebedrijven. De representatieve bedrijfssituatie is volgens het college bepaald aan de hand van de door [appellante A] en anderen ingediende gegevens en bescheiden met betrekking tot de door hen gewenste (toekomstige) inrichting van het bedrijf, alsmede de door hen voorziene bedrijfsactiviteiten. Zo is de plattegrond van het garagebedrijf gemaakt op basis van de eigen opgave van [appellante A] en anderen. Eenzelfde inrichtingstekening van de beoogde bedrijfssituatie is volgens het college aangeleverd bij de milieumelding van 27 oktober 2020 en 14 april 2021. [appellante A] en anderen hebben ten tijde van de vergunningprocedure geen concrete plannen aangedragen waaruit volgt dat een andere, meer geluidsbelastende, bedrijfsvoering te verwachten valt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college in zijn belangenafweging in zoverre heeft kunnen uitgaan van de representatieve bedrijfsvoering die [appellante A] en anderen recent hebben gemeld en dat zij niet hebben aangegeven dat een andere, meer belastende, bedrijfsvoering in de rede ligt.

Het betoog slaagt niet.

Representatieve bedrijfssituatie; werkzaamheden in avond- en nachtperiode

8.       [appellante A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ODZOB van de beschikbare bedrijfstijden heeft kunnen uitgaan en dat weliswaar incidenteel werk in de avond- of nachtperiode kan plaatsvinden, maar dat het onwaarschijnlijk is dat het garagebedrijf stelselmatig gedurende de gehele avond- of nachtperiode in werking zal zijn, zodat ook hier een bedrijfsduurcorrectie zou moeten plaatsvinden. Zij stellen dat er geen rekening is gehouden met de geluidsemissies die het garagebedrijf vanwege overwerken en de nooddienst buiten de reguliere openingstijden om kan veroorzaken. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, komt het met enige regelmaat voor dat het bedrijf gedurende de gehele avond- of nachtperiode in werking is. Er geldt geen beperking voor de bedrijfstijden, waardoor de werkzaamheden de hele nacht door kunnen gaan. De geluidsbelasting die dat veroorzaakt, is ten onrechte niet onderzocht als onderdeel van de representatieve bedrijfssituatie.

8.1.    Volgens het college zorgen de nooddienst en overwerken vanwege het incidentele en calamiteuze karakter niet voor een relevante bijdrage aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Het college betwijfelt of overwerksituaties, behoudens calamiteiten, na 23:00 met regelmaat zullen voorkomen.

8.2.    Ten aanzien van de nooddienst en het overwerken in de avonduren, volgt de Afdeling de rechtbank in het oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat het garagebedrijf vanwege overwerken of de nooddienst de gehele avond- of nachtperiode in werking zal zijn, zodat in het akoestisch onderzoek een correctie van de bedrijfstijden had moeten plaatsvinden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellante A] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat akoestisch relevante werkzaamheden, zoals het gebruik van een spuitcabine of een plaatwerkerij in het kader van de calamiteitendienst noodzakelijk zijn en dermate vaak voorkomen in de avond- en nachtperiode dat het college niet uit kon gaan van de door [appellante A] en anderen opgegeven informatie. Het college is daarom niet uitgegaan van een onjuiste representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden voor het bedrijf.

Het betoog slaagt niet.

Appartementen aanpandig aan de bedrijfsbebouwing; binnenwaarde

9.       [appellante A] en anderen stellen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de appartementen aanpandig aan de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Er had daarom niet alleen onderzoek moeten plaatsvinden naar de geluidsbelasting op de gevel, maar ook moeten worden onderzocht of aan de geluidgrenswaarden voor het geluid binnen in de appartementen (binnenwaarde), zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, kan worden voldaan.

9.1.    Het college heeft, anders dan bij de rechtbank, niet langer weersproken dat de appartementen aanpandig worden gebouwd. Volgens het college volgt echter uit het akoestisch rapport van bureau Tritium Advies van 7 december 2018 dat er mede door de spouwmuur die wordt gebouwd tussen de appartementen en de bedrijfsruimte van het garagebedrijf aan de binnenwaarde wordt voldaan.

9.2.    Ten aanzien van het betoog van [appellante A] en anderen dat in het akoestisch onderzoek van ODZOB ook onderzoek had moeten worden gedaan naar de binnenwaarde bij appartementen, overweegt de Afdeling dat niet langer in geschil is dat de appartementen deels aanpandig aan het bedrijfsgebouw worden gerealiseerd. Daardoor geldt voor deze appartementen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ook een binnenwaarde van 35 dB. Het college had het, vanwege de (zwaar) uitgevoerde samengestelde constructie tussen de werkruimten van het autoschadeherstelbedrijf en de woonvertrekken van de appartementen grenzend aan het autoschadeherstelbedrijf, in eerste instantie niet nodig geacht om een nauwkeurige berekening te maken van de geluidsbelasting in de woonvertrekken van de nieuw te bouwen appartementen. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college met een berekening bevestigd dat kan worden voldaan aan de binnenwaarde. Het college gaat uit van een ruim ingeschat gemiddeld geluidsniveau van 80 dB in de werkruimten van het garagebedrijf. Omdat de plaatwerkafdeling en de voorspuitruimte, waar het gemiddelde geluidsniveau 85 dB bedraagt, op circa 36 meter van de appartementen liggen, is voor deze ruimten de geluidsuitstraling door het dak in de berekening meegenomen. Ook gaat het college uit van een reductie van 1dB bij een bedrijfsduur van 10 uur in de dagperiode. Verder worden de appartementen uitgevoerd met een spouwmuur die zorgt voor een geluidsreductie van ongeveer 50 dB, zo volgt uit het akoestisch onderzoek van bureau Tritium Advies van 7 december 2018. Ter zitting heeft een geluidsdeskundige van ODZOB toegelicht dat door de totale samengestelde constructie, met geluiddempende spouwmuren en zonder te openen elementen, er zonder meer wordt voldaan aan de binnenwaarde. Verder heeft de deskundige ter zitting vragen van [appellante A] en anderen beantwoord, waarna deze hebben erkend dat met de huidige bedrijfsopzet aan de binnenwaarde kan worden voldaan. Zoals hiervoor is overwogen is die bedrijfsopzet de representatieve situatie waarvan het college uit mocht gaan. De Afdeling acht het daarom voldoende aannemelijk dat aan de binnenwaarde wordt voldaan.

Het betoog slaagt niet.

Gebruik toegangsweg aan de Dommelseweg

10.     [appellante A] en anderen stellen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de toegangsweg van het garagebedrijf aan de Dommelseweg. Geluiden van onder meer het rijden van voertuigen en het sluiten van autoportieren stijgen op doordat de toegangsweg tussen bebouwing is gelegen. Dat zal relevante piekgeluiden veroorzaken op de gevels van de appartementen, aldus [appellante A] en anderen.

10.1.  De stelling van [appellante A] en anderen dat in het akoestisch onderzoek van ODZOB niet is gekeken naar de geluidsbelasting door het gebruik van de toegangsweg aan de Dommelseweg, is volgens het college onjuist. In het onderzoek is dit aangegeven als geluidsbron "max08". Volgens het college zijn voor deze geluidsbron de juiste uitgangspunten gehanteerd.

10.2.  In het akoestisch onderzoek van ODZOB is rekening gehouden met het gebruik van de toegangsweg van het garagebedrijf aan de Dommelseweg. In het akoestisch onderzoek van ODZOB is berekend dat bij een emissierelevante bronsterkte van 98 dB op de voorgevel van de appartementen een maximaal geluidsniveau van 66 dB is te verwachten, wat onder de norm van 70 dB is. [appellante A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening onjuist is. Het betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de toegangsweg van het garagebedrijf aan de Dommelseweg slaagt niet.

10.3.  Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsvoering van [appellante A] en anderen niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de appartementen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

429-980