Uitspraak 202101301/1/R4


Volledige tekst

202101301/1/R4.
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Natuur en Milieu Aalten, gevestigd te Aalten, en anderen,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Aalten,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Aalten,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, herstelbesluit 2020 BMC" vastgesteld.

Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het college aan de Bredevoortse Motortoer Club (hierna: BMC) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een clubhuis op een perceel aan de Ganzenpoelendijk in Bredevoort.

Tegen deze besluiten hebben de stichting en anderen beroep ingesteld.

BMC heeft nadere stukken ingediend.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

De stichting en anderen en BMC hebben ieder een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2021, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Boom, [gemachtigden], en de raad en het college, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer en B. Witjes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting BMC, vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat in Drunen, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan maakt een clubhuis voor BMC mogelijk op een perceel met een opstal aan de Ganzenpoelendijk in Bredevoort. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het clubhuis. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn voorbereid met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden de besluiten op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro als één besluit aangemerkt. De stichting en anderen hebben ter zitting hun beroep tegen het besluit op bezwaar inzake het coördinatiebesluit ingetrokken.

Bestemmingsplan

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       Aan het plandeel voor het clubhuis is de bestemming "Sport" met een bouwvlak en de functieaanduiding "specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub" toegekend. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het clubhuis is voor de omliggende gronden voorzien in de bestemming "Agrarisch met waarden". Het plan voorziet in een clubgebouw in één bouwlaag, een maximale oppervlakte van het hoofdgebouw van 84 m2 en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk in de vorm van een veranda van maximaal 60 m2. De bouwhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 3,5 m en het bijbehorend bouwwerk maximaal 3,0 m.

Ingevolge artikel 3.4.1 van de planregels is het gebruik als clubhuis voor BMC toegestaan, mits de landschappelijke inpassing/de versterking van de gebiedskwaliteiten binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het plan is gerealiseerd, beheerd en in stand gehouden overeenkomstig bijlage 1 Landschappelijke inpassing. Ingevolge artikel 3.4.2 mag het clubhuis uitsluitend in gebruik zijn overeenkomstig en met inachtneming van de huisregels volgens bijlage 2 Huisregels clubhuis BMC. In artikel 3.4.5 is een voorwaardelijke sloopverplichting opgenomen. Als met de bestemming strijdig gebruik wordt beschouwd het gebruik en het in gebruik laten nemen van de gronden zonder de afgeronde sloop van minimaal 100 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie Kriegerdijk 4 te Aalten.

In de omgevingsvergunning is bepaald dat het clubhuis na het gereedkomen van de bouwwerkzaamheden in het eerstvolgende plantseizoen landschappelijk moet worden ingepast volgens het "Landschappelijk inpassingsplan Clubhuis BMC Ganzenpoelendijk Bredevoort" van 11 juli 2019.

4.       De woonbebouwing van Bredevoort, waar appellanten wonen, ligt op een afstand van ten minste 130 m van het perceel voor het clubhuis. Hiertussen ligt de provinciale weg N318. Aan de overzijde van het perceel ligt een tuincentrum. Enkele appellanten zijn eigenaar van agrarische percelen in de directe nabijheid van het perceel voor het clubhuis. Zij houden daar hobbymatig dieren. De stichting en anderen verzetten zich tegen de komst van het clubhuis. Zij vrezen dat het clubhuis het landschap zal aantasten en dat de motoren en het gebruik van het clubhuis zullen leiden tot overlast. BMC stelt een clubhuis nodig te hebben voor haar activiteiten; de procedures om hiertoe te komen, duren al enkele jaren.

5.       Voor zover de stichting en anderen betogen dat het gemeentebestuur in de loop van de jaren in dit dossier wisselende standpunten heeft ingenomen, wijst de Afdeling erop dat het nu gaat om het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat de raad ervoor gekozen heeft aan het perceel een sportbestemming toe te kennen. Ter zitting hebben de stichting en anderen gesteld dat de raad consistent heeft gehandeld. Voor zover het betoog ziet op de voorafgaand aan het besluit van de raad door het college ingenomen standpunten, raakt dit het bestemmingsplan niet. Dit kan niet leiden tot vernietiging van het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

6.       Het betoog van de stichting en anderen dat de raad zich niet mocht baseren op het landschappelijk inpassingsplan van Locis Adviseurs omdat deze adviseur door BMC is ingehuurd, faalt. De enkele omstandigheid dat BMC Locis Adviseurs in de arm heeft genomen, maakt niet dat het landschappelijk inpassingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Locis Adviseurs heeft het maken van het inpassingsplan uitbesteed. Dit heeft geresulteerd in het landschappelijk inpassingsplan van Natuurbank Overijssel van 12 december 2018, aangevuld door een landschappelijk inpassingsplan van Buro Collou van 11 juli 2019. De stichting en anderen hebben geen concrete bezwaren aangevoerd over de deskundigheid van de opstellers van deze bureaus en evenmin over Locis Adviseurs. Ter zitting heeft de raad bovendien nog naar voren gebracht dat de gemeentelijke ecoloog het inpassingsplan heeft beoordeeld en geaccordeerd. De raad heeft zich terecht op het inpassingsplan gebaseerd.

7.       Voor zover de stichting en anderen betogen dat de planbegrenzing te ruim is genomen, overweegt de Afdeling dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat de stichting en anderen hebben aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad van belang heeft geacht dat met een plangebied dat groter is dan alleen het perceel voor het clubhuis, de aan het project verbonden kwalitatieve verplichtingen kunnen worden vastgelegd en het clubhuis goed kan worden ingepast. Dat de vastgestelde planbegrenzing niettemin niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, hebben de stichting en anderen niet aannemelijk gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

8.       Wat de stichting en anderen over de buurtconsultatie aanvoeren, slaagt niet. Inspraak en zienswijzen zijn mogelijk geweest via het voorontwerp en het ontwerp van het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat de daarvoor geldende wettelijke procedures niet zijn gevolgd. De buurtconsultatie was een extra mogelijkheid voor inbreng waartoe de wet niet verplicht. Dat deze eenzijdig en onjuist heeft plaatsgevonden, valt niet uit de stukken op te maken. Het is bovendien aan de raad om een besluit te nemen. De raad hoeft aan de uitslag van de buurtconsultatie geen doorslaggevend gewicht toe te kennen.

9.       De stichting en anderen betogen dat voor het plan ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt in verband met de gevolgen van de stikstofdepositie voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarbij wijzen zij erop dat deze gevolgen zijn onderschat doordat geen rekening is gehouden met toertochten en cumulatie door andere projecten voortvloeiend uit het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2015" waarin het voorliggende plan opgaat. Ook is ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 7.2a van de Wet milieubeheer, aldus de stichting en anderen.

9.1.    Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.

9.2.    De stichting en anderen gaan in op de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Korenburgerveen en Bekendelle. Voor zover BMC in dat kader wijst op het relativiteitsbeginsel (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb), overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat daaraan toepassing te geven omdat de stichting blijkens de doelstelling in haar statuten opkomt voor de natuur in de gemeente Aalten en omstreken.

9.3.    Natuurbank Overijssel heeft in het kader van de Wet natuurbescherming onderzoek verricht en in het rapport Quick Scan natuurwaardenonderzoek van 11 december 2018 gemotiveerd geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Er zijn volgens haar geen negatieve effecten voor de gebieds- en soortenbescherming. Ook uit de Aerius calculaties van 11 mei 2020, 14 september 2020 en 25 januari 2021, de bijlage stikstof van Geurts Technisch Adviseurs van 19 september 2019 en de aanvullende stikstofparagraaf van Locis Adviseurs van 19 september 2019 en 14 mei 2020 volgt dat op grond van objectieve gegevens significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden, die op 4 km afstand van het plangebied liggen, kunnen worden uitgesloten. De stichting en anderen hebben hier geen rapport van een andere deskundige tegenover gelegd. Het betoog dat geen rekening is gehouden met toertochten, faalt. Daargelaten de vraag of het bestemmingsplan deze tochten mogelijk maakt, vinden deze in de bestaande situatie al plaats, zodat niet valt in te zien dat de stikstofemissie van de motoren bij de Natura 2000-gebieden anders zal zijn ten gevolge van het bestemmingsplan. Terecht zijn in de onderzoeken alleen de emissies als uitgangspunt genomen die vrijkomen op de toeleidende weg naar het clubhuis en de emissies van en bij het clubhuis. Daaruit volgt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Hoewel in beginsel rekening moet worden gehouden met de cumulatie van de gevolgen van de toename van stikstofdepositie van andere plannen of projecten, kon dat in dit geval achterwege blijven omdat uitgesloten is dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op de genoemde Natura 2000-gebieden, nog daargelaten dat de stichting en anderen niet hebben geconcretiseerd op welke concrete andere plannen en projecten zij doelen. Nu het bestemmingsplan geen gebruik mogelijk maakt waarbij een bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jr aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden optreedt, heeft de raad geen onderzoek naar cumulatieve effecten in verband met deze activiteiten hoeven uit te voeren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1573). Dit betekent dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen passende beoordeling hoefde te worden gemaakt. Hieruit volgt dat geen verplichting bestond tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Het betoog slaagt niet.

10.     De stichting en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op hun standpunt in de zienswijze dat het clubhuis een binnenstedelijke activiteit is. Daarbij wijzen zij op de ladder voor duurzame verstedelijking.

10.1.  Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken met het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het bevoegd gezag, dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling, moet beoordelen of het bereikte resultaat optimaal is.

10.2.  De Afdeling gaat er met partijen vanuit dat het clubhuis als een andere stedelijke voorziening als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden aangemerkt. Het ruimtebeslag is evenwel beperkt. Een opstal van ongeveer 94 m2 wordt vervangen door een clubhuis met veranda van in totaal maximaal 144 m2. Die maximale oppervlakte is in artikel 3.3 van de planregels vastgelegd. Voor parkeren is een oppervlakte van ongeveer 168 m2  voorzien. Dit laatste volgt uit de van de planregels deel uitmakende landschappelijke inpassing waarin is ingetekend dat het parkeren beperkt is tot een strook erfverharding met een breedte van 4 m en een lengte van ruim 40 m. Gelet op de in de huisregels neergelegde beperkingen aan het gebruik van het clubhuis acht de Afdeling deze oppervlakte reëel. Ook voor de toegangsweg langs het parkeergedeelte is voorzien in een breedte van 4 m. Al met al komt het clubhuis met verhardingen uit op een oppervlakte van bijna 500 m². De rest van het plandeel "Sport" is voorzien van een landschappelijke invulling die in dit kader niet meegerekend wordt. De mogelijk gemaakte totale oppervlakte valt daarmee, nog daargelaten de omvang van het extra ruimtebeslag, onder het door de Afdeling in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 6.3, genoemde uitgangspunt van 500 m2 waaronder geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de ruimtelijke onderbouwing bij de toelichting van het bestemmingsplan is dit nader uiteengezet en gemotiveerd. De stichting en anderen hebben deze conclusie niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval niet van genoemd uitgangspunt kan worden uitgegaan. Dit betekent dat de raad het plan niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

11.     De stichting en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland omdat de bouw van het clubhuis niet leidt tot een versterking van de kernkwaliteiten van het landschap maar juist tot een aantasting daarvan. Daarbij heeft de raad volgens hen ten onrechte getoetst aan artikel 2.56 van de provinciale verordening. Gelet op de eerdere uitspraken van de Afdeling over het clubhuis had de verordening uit januari 2018 als uitgangspunt moeten worden genomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:52, geoordeeld dat het plandeel is vastgesteld in strijd met artikel 2.7.4.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening, aldus de stichting en anderen.

11.1.  De gronden bevinden zich binnen een Nationaal Landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ingevolge artikel 2.56, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland maakt een bestemmingsplan voor deze gronden ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.

Ingevolge het tweede lid zijn in afwijking van het eerste lid activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:

a. er geen reële alternatieven zijn;

b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;

c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

11.2.  Vaststaat dat het perceel voor het clubhuis in de Omgevingsverordening is aangewezen als Nationaal Landschap. Uitgangspunt voor de beoordeling door de raad is de versie van de Omgevingsverordening op het moment van het besluit van de raad. De raad heeft terecht getoetst aan artikel 2.56. Dat het hier gaat om een herstelbesluit van een omissie in een eerder vastgesteld bestemmingsplan, toen nog artikel 2.7.4.2 van een eerdere versie van de verordening gold, maakt dat niet anders.

11.3.  Anders dan de stichting en anderen veronderstellen, is op grond van artikel 2.56 niet het uitgangspunt dat de kernkwaliteiten door een nieuwe ontwikkeling worden versterkt. Het gaat erom dat die kwaliteiten niet worden aangetast. Daarbij dient de raad de gehele ontwikkeling in ogenschouw te nemen, zoals hij ook heeft gedaan, dus met de kruidenrijke akkers, de houtsingels en het als kwalitatieve verplichting voorgeschreven landschappelijk inpassingsplan. In de plantoelichting en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing is hierop uitgebreid ingegaan. Daaruit volgt niet dat de kernkwaliteiten door de komst van het clubhuis worden aangetast. Daarbij komt dat de provincie in het licht hiervan een positief advies over het voorontwerpbestemmingsplan heeft gegeven en daar nadien niet van is teruggekomen. Anders dan de stichting en anderen betogen, wordt dus aan het tweede lid van artikel 2.56 niet toegekomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het eerste lid van die bepaling.

Het betoog slaagt niet.

11.4.  Wat de stichting en anderen aanvoeren over de compensatiesloop ter grootte van 101 m2 op het perceel Kriegerdijk 4 in Aalten, ook binnen het Nationaal Landschap, vloeit niet direct voort uit de toepassing van artikel 2.56 van de Omgevingsverordening. Dit is te zien als de toepassing van de sloop-bonusregeling. De Afdeling ziet niet in dat de raad deze compensatiesloop niet bij zijn keuze om een clubhuis op het perceel mogelijk te maken mocht betrekken. Over de uitruil van het aantal van 101 m2 is in 2018 een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. Niet in geschil is dat op de slooplocatie ook daadwerkelijk dit aantal vierkante meters is gesloopt. Dat hierbij mogelijk niet geheel is gehandeld binnen de termijn van twaalf maanden na vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, tweede herziening 2017" op 28 februari 2018 maakt niet dat deze compensatie niet ingezet kon worden. Niet is gebleken dat het hier gaat om een fatale termijn. Daarbij komt dat het achtergelegen belang van de regeling prevaleert en aan de bedoeling daarvan wordt voldaan.

Het betoog slaagt niet.

12.     De stichting en anderen voeren aan dat geen deugdelijk alternatievenonderzoek heeft plaatsgevonden.

12.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Uit de stukken volgt dat dertien locaties zijn bezien. Daarbij zijn de voor- en nadelen in kaart gebracht aan de hand van de aspecten ligging in Bredevoort, beschikbaarheid en omgeving. De raad heeft om uiteenlopende redenen alleen de gekozen locatie geschikt geacht. Daarbij heeft hij van belang geacht dat dit perceel eigendom is van een lid van BMC en tegen een geringe vergoeding ter beschikking wordt gesteld, dat de aanwezige functies in de omgeving zich niet verzetten tegen het beoogde gebruik en dat de woonbebouwing van Bredevoort op ruime afstand, aan de overzijde van de provinciale weg N318, ligt. Realisatie van het clubhuis in de woonkern Bredevoort heeft hij niet wenselijk geacht. De stichting en anderen hebben niet gewezen op locaties die geschikter en haalbaar zouden zijn voor het gewenste gebruik.

Het betoog slaagt niet.

13.     De stichting en anderen betogen dat de huisregels op het punt van de sluitingstijden strijdig zijn met wat in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Aalten 2015 (hierna: APV) en de Evenementennota 2016 is neergelegd. Daarin staat dat de eindtijd op zondag tot en met donderdag 24.00 uur is en op vrijdag en zaterdag 01.00 uur. De huisregels maken niettemin jaarlijks twaalf keer openstelling tot 02.00 uur mogelijk en zes maal zijn er toertochten die tot 07.00 uur kunnen duren. Ook vrezen zij voor extra overlast als het aantal clubleden toeneemt en bij activiteiten in de nachtelijke uren. In hun nadere stuk wijzen de stichting en anderen op artikel 2:27, eerste lid, van de APV waaruit volgt dat een clubhuis wordt aangemerkt als een openbare inrichting. De sluitingstijden uit de APV zijn daarom van toepassing en de huisregels maken ten onrechte een ruimere openstelling mogelijk, aldus de stichting en anderen.

13.1.  Ingevolge artikel 3.4.2 van de planregels zijn de huisregels als bijlage 2 in het bestemmingsplan verankerd. De in artikel 2:25 van de APV genoemde eindtijden zijn bedoeld voor evenementen. Wat BMC organiseert, zijn clubactiviteiten. Het gaat niet om evenementen omdat de activiteiten geen voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zijn en ook anderszins niet als evenement gelden (artikel 2:24 van de APV). De Evenementennota verwijst voor de verdere invulling naar de APV. De voor evenementen in de APV neergelegde eindtijden zijn daarom niet van toepassing. In de huisregels is bovendien uitdrukkelijk uitgesloten dat het clubhuis wordt gebruikt voor evenementen. In zoverre is er dan ook geen samenloop met de APV. Deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag.

Voor zover de stichting en anderen erop wijzen dat het clubhuis als openbare inrichting in de zin van artikel 2:27, eerste lid, van de APV heeft te gelden en hiervoor in artikel 2:29 sluitingstijden zijn bepaald waarmee de huisregels niet in overeenstemming zijn, overweegt de Afdeling dat, daargelaten de vraag of het clubhuis als openbare inrichting heeft te gelden, deze sluitingstijden gelden van maandag tot en met zondag tussen 02.00 of 03.00 uur en 06.00 uur. De huisregels zijn duidelijk over het gebruik van de locatie in de nacht. Dit is voor clubavonden tot 02.00 uur mogelijk en voor bestuursvergaderingen en extra overleggen en bijeenkomsten tot 00.00 uur. In zoverre zijn de tijden in overeenstemming met de APV. In geval van toertochten sluiten de huisregels, zoals de stichting en anderen terecht betogen, niet uit dat motorrijders in de nachtelijke uren tot 07.00 uur terugkeren naar het clubhuis en daarvandaan weer vertrekken. Niettemin staat daarmee niet vast dat de huisregels strijdig zijn met de APV omdat dit niet wil zeggen dat het clubhuis dan tussen 02.00 of 03.00 uur en 06.00 uur geopend is of dat clubleden en bezoekers tijdens de sluitingstijd in de inrichting kunnen verblijven. Bovendien kan de burgemeester ontheffing van het sluitingsuur verlenen.

Een mogelijke toename van het aantal clubleden is niet relevant want het aantal personen is in de huisregels gelimiteerd. Daarin staat dat er maandelijks een clubavond kan zijn met maximaal 50 personen en zes keer per jaar een toertocht vanaf de locatie van het clubhuis met maximaal 65 motoren. Zes keer per jaar kunnen daarnaast extra overleggen en bijeenkomsten plaatsvinden met maximaal twintig personen.

BMC zal zich aan de huisregels en, aanvullend, voor zover van toepassing, de APV moeten houden. Als de stichting en anderen van mening zijn dat BMC zich daar niet aan houdt, kunnen zij het gemeentebestuur om handhaving verzoeken.

Het betoog slaagt niet.

14.     De stichting en anderen betogen dat het geluidsrapport een lacune bevat omdat geen berekening is uitgevoerd voor de woning Bredevoortsestraatweg 118.

14.1.  Voor het plan heeft Geurts Technisch Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd is dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Wat betreft de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele situaties wordt aan de uitgangspunten van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai waar in het gemeentelijke beleid bij is aangesloten, voldaan. Verder wordt geen indirecte hinder verwacht door de verkeersaantrekkende werking van motoren over de Ganzenpoelendijk waarbij is getoetst aan de circulaire Beoordeling geluidhinder wegverkeer met betrekking tot vergunningen.

14.2.  Anders dan BMC betoogt, bestaat geen aanleiding op dit punt toepassing te geven aan het relativiteitsbeginsel. De stichting komt immers op voor de bescherming en verbetering van het milieu in de gemeente, in de ruimste zin van het woord. Daaronder dienen ook de gevolgen voor de geluidsbelasting van een nieuwe ontwikkeling te worden begrepen.

14.3.  De stichting en anderen betogen terecht dat de woning Bredevoortsestraatweg 118, in het akoestisch rapport abusievelijk aangeduid als Ganzenpoelendijk 118, ten onrechte buiten het onderzoek is gehouden. Het feit dat dit de woning van de eigenaar van het perceel is en om die reden is beschouwd als bedrijfswoning, is geen juiste aanpak. De woning is immers niet de bedrijfswoning bij het clubhuis, maar is de bedrijfswoning bij het nabijgelegen tuincentrum. Om die reden had uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidsbelasting voor deze woning moeten worden berekend. Dat de huidige eigenaar van die woning geen bezwaar heeft tegen de planontwikkeling is daarbij niet van belang, omdat die woonsituatie op den duur kan wijzigen. Evenmin is van belang dat de geluidssituatie bij de woningen in Bredevoort ook zonder de woning Bredevoortsestraatweg 118 aanvaardbaar is geacht. Als de woning Bredevoortsestraatweg 118 de maatgevende woning is, zou dat immers kunnen leiden tot lagere geluidsbelastingen op de woningen in Bredevoort. Dit betekent dat de raad het akoestisch onderzoek ten onrechte aan het plan ten grondslag heeft gelegd. Wat de stichting en anderen verder betogen over het geluid, kan buiten bespreking blijven.

Het betoog slaagt.

15.     Gelet op wat de Afdeling onder 14.3 heeft overwogen, is het beroep tegen het bestemmingsplan gegrond. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigd.

16.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Omgevingsvergunning

17.     Het college is er bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het clubhuis van uitgegaan dat deze ontwikkeling past binnen het bestemmingsplan. Omdat dit bestemmingsplan wordt vernietigd en de ontwikkeling ook niet past binnen het daarvoor geldende bestemmingsplan, is het college van een onjuist uitgangspunt uitgegaan. Het beroep tegen de omgevingsvergunning is gegrond. Daarom wordt deze vergunning vernietigd. Dit betekent dat het college wederom op de aanvraag moet beslissen.

Proceskosten

18.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aalten van 23 februari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, herstelbesluit 2020 BMC";

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten van 25 februari 2021, nr. WA-20-0246-600;

IV.      draagt de raad van de gemeente Aalten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Aalten tot vergoeding van bij Stichting Natuur en Milieu Aalten en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 59,63, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Aalten aan Stichting Natuur en Milieu Aalten en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Bechinka
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

371