Uitspraak 202103055/2/A3


Volledige tekst

202103055/2/A3.
Datum beslissing: 24 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2021 in zaak nr. 20/2157 in het geding tussen:

JT International Company Netherlands B.V.,

en

de minister.

Procesverloop

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2021 in zaak nr. 20/2157.

De minister heeft de vertrouwelijke versies van twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de vertrouwelijke versies van een Wob-verzoek en het daarop genomen besluit.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 14 juli 2018 heeft een derde een Wob-verzoek gedaan en gevraagd om informatie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over exclusiviteitscontracten die tabaksbedrijven zouden hebben afgesloten met organisatoren van festivals, alsmede over sponsoren van studentenverenigingen. De gevraagde informatie is bij het besluit van 5 november 2019 (Wob-besluit) deels openbaar gemaakt. Daarbij zitten geanonimiseerde versies van op JTI betrekking hebbende processtukken die door de NVWA en JTI in een bestuursrechtelijke procedure zijn ingebracht. JTI is tegen de geanonimiseerde openbaarmaking van deze stukken in rechte opgekomen. Op 2 december 2019 heeft de minister de openbaargemaakte delen van de documenten, waaronder die over JTI, aan de Wob-verzoeker verstrekt. Het door JTI tegen het besluit van 5 november 2019 gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van procesbelang. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De minister moet een nieuw besluit nemen, waarbij de bezwaren inhoudelijk worden beoordeeld. De minister heeft hoger beroep ingesteld.

Verzoek om beperkte kennisname

2.       De minister heeft de op JTI betrekking hebbende Wob-stukken ingediend. Ten aanzien van deze stukken, die voorwerp zijn van het Wob-verzoek, wordt gehandeld alsof de Afdeling heeft bepaald dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling kennis zal nemen van de integrale versies van het Wob-verzoek en Wob-besluit. Volgens de minister is de identiteit van de indiener van het Wob-verzoek voor deze procedure niet relevant en is toepassing van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd.

Beoordeling

3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van een of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister overgelegde gedingstukken en overweegt als volgt.

4.1.    In de stukken zijn de gegevens weggelakt aan de hand waarvan de identiteit van de indiener van het Wob-verzoek is te achterhalen. Ook is de naam van een medewerker, woordvoerder, van de NVWA weggelakt. Bij kennisneming van deze gegevens door JTI is de persoonlijke levenssfeer van de Wob-indiener en de medewerker van de NVWA in het geding. De Afdeling is van oordeel dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze betrokkenen in dit geval niet zwaarder weegt dan het belang van JTI om kennis te kunnen nemen van die gegevens. De medewerker van de NVWA is een functionaris die uit dien hoofde naar buiten treedt. Het belang van bescherming van zijn persoonsgegevens weegt minder zwaar dan het belang van JTI om daarvan kennis te nemen. Voor zover het de Wob-verzoeker zelf betreft is niet aannemelijk gemaakt dat diens persoonlijke levenssfeer bij kennisneming van de gegevens door JTI, zodanig wordt geraakt, dat hiervan moet worden afgezien. De Wob-verzoeker heeft zelf verklaard dat hij bezig is met een boek over het rookbeleid in Nederland en dus kennelijk van plan is met de verkregen informatie naar buiten te treden. Dat de identiteit van de Wob-verzoeker niet relevant zou zijn voor deze procedure, is geen reden het verzoek gerechtvaardigd te achten.

5.       De Afdeling bepaalt dat de stukken worden teruggezonden aan de burgemeester.

6.       Indien de burgemeester geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. vermelde verzoek om niet-geanonimiseerde versies van de stukken, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       verzoekt de burgemeester binnen 14 dagen na heden niet-geanonimiseerde versies van de stukken aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022