Uitspraak 200201589/1


Volledige tekst

200201589/1.
Datum uitspraak: 23 april 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker (thans Pijnacker-Nootdorp) vastgesteld het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan I”.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 februari 2002,
no. DRGG/ARB/01/11248A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij faxbericht van 19 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 22 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij faxbericht van 16 april 2002. De faxberichten en de brief zijn aangehecht.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003, waar
appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. A. van der Leest, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp en [partij], beide vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
Appellante sub 1 is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan, dat een uitwerking is van het bestemmingsplan “Tolhek”, voorziet in de bouw van ongeveer 530 woningen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de wijk Klapwijk, aan de westzijde door de (verlegde) Klapwijkseweg, aan de oostzijde door het voorziene tracé van de provinciale weg N470 en aan de zuidzijde door het park rondom de “kaasboerderij”.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het uitwerkingsplan goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Appellanten sub 2 voeren aan dat de notulen van de in de jaren 2000 en 2001 door de gemeente georganiseerde informatieavonden voor bewoners onjuistheden en onvolledigheden bevatten. Voorts stellen zij dat gedurende minimaal een week van de termijn waarbinnen het ontwerp-uitwerkingsplan met het oog op de inspraak ter inzage is gelegd ten onrechte niet het meest recente bestemmingsplan “Tolhek” werd afgegeven, maar een oude versie daarvan. Ook wijzen zij erop dat ze op te korte termijn zijn uitgenodigd voor de gemeentelijke hoorzitting met betrekking tot de inspraak.

2.3.1. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. De gemeenteraad van de toenmalige gemeente Pijnacker heeft bij besluit van 25 augustus 1994 een dergelijke verordening vastgesteld waarin in artikel 8 een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van deze verordening. Niet is gebleken dat appellanten sub 2 van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende uitwerkingsplan gebruik hebben gemaakt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding op de bezwaren ter zake van appellanten sub 2 in te gaan.

2.4. Beide appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het uitwerkingsplan heeft verleend, voor zover het betreft de daarin opgenomen verkeersstructuur waarbij de ontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg mede plaats zal vinden via de Duikersloot.

Zij stellen dat deze verkeersstructuur in strijd is met de in het bestemmingsplan “Tolhek” opgenomen uitwerkingsregels. Zij wijzen hiertoe op hetgeen is vermeld in artikel 8, zevende lid, aanhef en onder a en artikel 8, zevende lid, aanhef en onder d, derde en zesde alinea, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tolhek". Verder voert appellante sub 1 aan dat de Duikersloot ten onrechte in twee bestemmingsplannen is opgenomen. Voorts is de Duikersloot - zo stellen beide appellanten - niet berekend op de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het gebruik als ontsluitingsweg. Dit gebruik zal, volgens beide appellanten, leiden tot geluidsoverlast ten aanzien van hun woningen aan de Margaretha Roosenboomstraat en tot verkeersonveilige situaties, bijvoorbeeld op het kruispunt van de Duikersloot en de Miep Gieslaan. Verder vreest appellante sub 1 stankoverlast als gevolg van het gebruik van de Duikersloot als ontsluitingsweg. Zij stelt tevens dat een zuidelijker gelegen weg geschikter is als ontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg. De locatie ten zuiden van de Miep Gieslaan zal voorts in strijd met de uitwerkingregels van het bestemmingsplan “Tolhek” als hoofdontsluitingsweg worden gebruikt, aldus appellante sub 1, die als gevolg hiervan een toename van het verkeer op de Miep Gieslaan verwacht. Ook stellen appellanten sub 2 dat in strijd met de in het bestemmingsplan “Tolhek” opgenomen uitwerkingsregels onvoldoende groenvoorzieningen zijn opgenomen in het deelgebied "De Groene Wig". Verder is appellante sub 1 van mening dat niet voldaan is aan artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer.

Ingevolge dit artikellid bevat een milieu-effectrapport ten minste een beschrijving van de voorgenomen activiteit en van de wijze waarop zij zal worden uitgevoerd, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen. Weliswaar is hier een milieu-effectrapport gemaakt, maar daarbij is de ontsluiting van de wijk Tolhek via de Duikersloot niet betrokken, aldus appellante sub 1.

2.4.1. Verweerder stelt dat het uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft overwogen dat hij kan instemmen met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de naar voren gebrachte bedenkingen tegen het uitwerkingsplan.

2.4.2. De Afdeling stelt vast dat de Duikersloot niet in het voorliggende uitwerkingsplan, maar in het bestemmingsplan “Klapwijk Duikersloot” is opgenomen. De stelling van appellante sub 1 dat de Duikersloot in twee ruimtelijke plannen is opgenomen is derhalve onjuist.

2.4.3. Uit de stukken blijkt dat de wijk Tolhek twee ontsluitingen op de (verlegde) Klapwijkseweg krijgt, waarvan één ontsluiting via de Duikersloot is voorzien. Op de plankaart van het bestemmingsplan “Tolhek” zijn de aan de orde zijnde gronden aangewezen als “Uit te werken woondoeleinden (UW)”.

Ingevolge artikel 8, zevende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan, moeten burgemeester en wethouders deze bestemming uitwerken met inachtneming van de in de Integrale Visie Pijnacker-Zuid geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden.

In de verkeersstructuur, zoals die is opgenomen in de Integrale Visie Pijnacker-Zuid, wordt in een illustratie weliswaar uitgegaan van meerdere ontsluitingen van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg, maar de precieze locaties van deze ontsluitingen zijn - in de tekst van de Integrale Visie Pijnacker-Zuid - niet als randvoorwaarde geformuleerd. In de

Integrale Visie Pijnacker-Zuid wordt, voor zover hier relevant, slechts vermeld dat de Klapwijkseweg in Tolhek de gebiedsontsluitende weg vormt.

De in de Integrale Visie Pijnacker-Zuid geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden en daarmee de uitwerkingsregel van artikel 8, zevende lid, aanhef en onder a, bevatten derhalve geen specifieke eisen met betrekking tot de verkeersontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg en staan derhalve niet aan een verkeersontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg via de Duikersloot in de weg.

Ingevolge artikel 8, zevende lid, aanhef en onder d, derde alinea, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tolhek", voor zover van belang, dient de (verlegde) Klapwijkseweg te worden aangesloten op de provinciale weg N470 ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding “Ontsluitingspunt (verlegde) Klapwijkseweg”.

Ingevolge artikel 8, zevende lid, onder d, zesde alinea, voor zover van belang, geschiedt de ontsluiting van de wijk Tolhek op de wijk Klapwijk via de (verlegde) Klapwijkseweg, een erftoegangsweg in het verlengde van de Miep Gieslaan (…) en via een langzaamverkeersroute die uitkomt op het Corry Besselingplantsoen.

Deze uitwerkingsregels bevatten geen specifieke eisen met betrekking tot de verkeersontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg en staan derhalve niet aan een verkeersontsluiting van de wijk Tolhek op de (verlegde) Klapwijkseweg via de Duikersloot in de weg.

2.4.4. Volgens de toelichting bij het bestemmingsplan “Klapwijk Duikersloot” (p. 27) wordt voor de Duikersloot uitgegaan van een verkeersbelasting van 4.410 motorvoertuigen per etmaal.

Uit op basis van het gemeentelijk verkeersmodel uitgevoerde berekeningen blijkt dat de 1.400 woningen in de bestaande wijk Klapwijk in 2010 tot ongeveer 2.980 verkeersbewegingen per etmaal op de Duikersloot zullen leiden. Voorts blijkt uit deze berekeningen dat het totale aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de voorziene woningbouw in het onderhavige plangebied ongeveer 2.650 per etmaal zal bedragen. Hierbij is ervan uitgegaan dat in dit gebied ongeveer 530 woningen zullen worden gerealiseerd en per woning 5 verkeersbewegingen per etmaal zullen plaatsvinden. Ter zitting is gebleken dat bij dit laatstgenoemde uitgangspunt rekening is gehouden met de verkeersbewegingen van en naar de in het plan opgenomen school, welzijnsvoorzieningen en sportieve en recreatieve voorzieningen.

De in het uitwerkingsplan opgenomen verkeersstructuur gaat, zoals hiervoor is overwogen, uit van twee ontsluitingen (één noordelijke ontsluiting via de Duikersloot en één via een zuidelijk gelegen ontsluiting) op de (verlegde) Klapwijkseweg. Er van uitgaande dat in de richting van de N470 gebruik zal worden gemaakt van de zuidelijk gelegen ontsluiting, terwijl in de richting van het centrum gebruik zal worden gemaakt van de Duikersloot, is het aannemelijk dat ongeveer de helft van de 2.650 verkeersbewegingen per etmaal, te weten 1.325, zal plaatsvinden op de Duikersloot.

Appellante sub 1 heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van de aanvaardbaarheid van deze berekeningen mocht uitgaan.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het aannemelijk kunnen vinden dat tezamen met de 2.980 verkeersbewegingen per etmaal vanwege de woningen in de wijk Klapwijk, de totale verkeersintensiteit op de Duikersloot niet meer dan 4.410 verkeersbewegingen per etmaal zal gaan bedragen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de Duikersloot niet is berekend op een dergelijke verkeersstroom.

2.4.5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de voorbereiding van de vaststelling van het uitwerkingsplan geen akoestisch onderzoek behoefde te worden ingesteld, nu de Wet geluidhinder dit voor het geval van een uitwerkingsplan niet eist.

Voorts blijkt uit de plantoelichting dat de Duikersloot zal worden ingericht als een weg waar een maximale verkeerssnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Ter zitting is gebleken dat voor de Duikersloot inmiddels een verkeersbesluit is genomen en een bord is geplaatst, inhoudende dat hier een maximale verkeerssnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Gelet hierop en mede in verband met de afstand van de Duikersloot tot de dichtstbijzijnde woning van appellanten aan de Margaretha Roosenboomstraat, die blijkens de stukken ongeveer 50 meter bedraagt, heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat het gebruik van de Duikersloot als ontsluitingsweg niet zal leiden tot ernstige geluidsoverlast. Ook heeft hij zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de Duikersloot als ontsluitingsweg niet zal leiden tot ernstige stankoverlast voor appellante sub 1.

2.4.6. Naast de hiervoor genoemde maximumsnelheid zullen blijkens de stukken nog meer verkeersbelemmerende maatregelen worden getroffen, zoals het plaatsen van een drempel. Voorts zal de Duikersloot enigszins versmald worden en zal een fietspad langs de Duikersloot worden aangelegd. Het kruispunt van de Duikersloot en de Miep Gieslaan zal verder met een plateau vormgegeven worden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de Duikersloot als ontsluitingsweg niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties.

2.4.7. Ten aanzien van de door appellanten voorgestane alternatieve ontsluiting overweegt de Afdeling dat aan deze alternatieve locatie blijkens de plankaart de bestemming “Verblijfsdoeleinden (V2)” is toegekend. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover van belang, is op deze gronden een erftoegangsweg mogelijk. Het uitwerkingsplan staat derhalve niet aan een ontsluiting op de (verlegde) Klapwijkseweg via de alternatieve zuidelijke locatie in de weg.

2.4.8. Niet is aannemelijk gemaakt dat de ontsluiting ten zuiden van de Miep Gieslaan in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Tolhek" zal worden gebruikt. Evenmin acht de Afdeling het aannemelijk dat het verkeer op de Miep Gieslaan zal toenemen.

2.4.9. Ingevolge artikel 8, zevende lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tolhek" wordt de stedenbouwkundige hoofdopzet van deelgebied “De Groene Wig” bepaald door een open structuur, vormgegeven door middel van een parklandschap, waarbij de noordrand van dit deelgebied wordt gekenmerkt door een grillige vormgeving met waterpartijen en groenvoorzieningen.

Blijkens de plankaart van het uitwerkingsplan is de noordrand van dit deelgebied bestemd tot “Groenvoorzieningen (G)” en “Waterdoeleinden (W)”.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de op de plankaart als “Groenvoorzieningen (G)” aangewezen gronden onder meer bestemd voor plantsoenen, groenstroken, bermen met beplanting en water(gangen).

Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn de op de plankaart als “Waterdoeleinden (W)” aangewezen gronden bestemd voor wateraanvoer- en afvoer, waterberging en (natuurvriendelijke) oevers.

Uit de toelichting (p. 6) op het uitwerkingsplan blijkt dat de noordzijde van het deelgebied zal worden gekenmerkt door een open structuur, waarbij het noordelijke gedeelte een grillige vormgeving heeft met een parkachtige invulling afgewisseld met waterpartijen.

Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in dit opzicht in overeenstemming is met de voornoemde uitwerkingsregel.

2.4.10. Ten aanzien van het bestemmingsplan “Tolhek” is een milieu-effectrapport gemaakt. Nu de in het uitwerkingsplan opgenomen verkeersstructuur gelet op het vorenstaande binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan past en verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze verkeersstructuur binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het milieu-effectrapport ontoereikend is.

2.4.11. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen beide appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.

De beroepen van beide appellanten zijn ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. de Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2003

196-418.