Uitspraak 202105219/1/R4 en 202105220/1/R4


Volledige tekst

202105219/1/R4 en 202105220/1/R4.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Woerden,

en

1.       de raad van de gemeente Woerden,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Woerden,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Snellerpoort Woerden (woongebied)" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld.

Bij besluit van 1 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Snellerpoort Woerden (woongebied)" vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 17 december 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Rijke, drs. H.M. Misset en ir. F.P.W. Frijlink, bijgestaan door ing. F. van Dorresteijn, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend met het oog op het inwinnen van schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van deze wet. De raad en het college hebben inlichtingen gegeven. [appellant] heeft daarop gereageerd. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.       Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 800 appartementen en grondgebonden woningen met tuinen, verkeersruimten, groenvoorzieningen en water op een grotendeels braakliggend terrein in de stad. Ook voorziet het plan in de gewijzigde aanleg van de Beneluxlaan. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het spoor Utrecht-Gouda, aan de westzijde aan de Minkemalaan, aan de zuidzijde aan de Steinhagenseweg en aan de oostzijde aan het Minkemacollege.

Omdat in het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen als bedoeld in de Wgh zijn voorzien, heeft het college in verband met de ligging van deze geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de Beneluxlaan/Steinhagenseweg en de spoorweg Utrecht-Gouda hogere waarden vastgesteld ten behoeve van die geluidsgevoelige bestemmingen.

2.       [appellant] woont aan de [locatie] in de wijk Staatsliedenkwartier, op een afstand van ongeveer 100 m tot het meest nabijgelegen bouwvlak voor de nieuwe woningen. Hij kan zich niet verenigen met de nieuwe ontwikkelingen. Hij vreest voor nadelige gevolgen bij zijn woning door reflectie van weg- en spoorweggeluid op de gevels van de nieuwe woongebouwen.

Het besluit hogere waarden

3.       Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van de hogere waarden wegens de gronden die door [appellant] zijn aangevoerd.

3.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

3.2.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

3.3.    Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Voor spoorwegen is dit geregeld in hoofdstuk 4 van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh). Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

3.4.    De regeling in de Wgh en het Bgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg en spoorweg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant] is geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Daarom strekt de regeling kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van [appellant].

Wat [appellant] aanvoert, kan niet leiden tot vernietiging van het besluit hogere waarden. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden over het besluit hogere waarden. Overigens komen de beroepsgronden wel hierna aan de orde in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5.       [appellant] betoogt dat in het akoestisch rapport onvoldoende is ingegaan op de reflectie van het door het spoor- en wegverkeer geproduceerde geluid via de voorziene hoogbouwcomplexen in de richting van de wijk Staatsliedenkwartier. Die reflectie wordt volgens hem versterkt als gevolg van de heersende windrichting. [appellant] vreest voor een aantasting van zijn woongenot. Daarbij wijst hij erop dat de meest nabij zijn woning voorziene hoogbouw bouwblok B0 is, waar tot 24 m hoog gebouwd kan worden en dat daar ook de gewijzigde ligging van de Beneluxlaan is geprojecteerd. Ten onrechte voorziet het plan niet in geluidsabsorberende gevels en evenmin is voorzien in gebruikmaking van zogenoemde diffractors, aldus [appellant].

5.1.    De raad heeft bij de voorbereiding van het plan onderzoek laten doen naar de geluidsgevolgen. Cauberg Huygen heeft dit akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Snellerpoort in Woerden; onderzoek omgevingsgeluid" van 17 februari 2021. In hoofdstuk 8, figuur II-7 en II-8 en bijlage V van dat rapport is ingegaan op de effecten op de geluidsbelasting ter hoogte van omliggende bestaande woningen, zoals de woningen aan de noordzijde van het spoor waar [appellant] woont. Daarbij is de woning Beel-lanen 20 als maatgevend aangemerkt. Ter zitting heeft de deskundige van Cauberg Huygen uiteengezet dat de geluidsbelasting bij de woning van [appellant] niet hoger zal zijn omdat deze iets verder weg staat dan de maatgevende woning. De effecten van het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai zijn zowel separaat als gecumuleerd onderzocht. Daarbij is ook onderzocht of sprake zal zijn van een toename van geluid door reflectie. Rekening is gehouden met de mogelijk gemaakte hoogbouw en de hoogteligging van de gewijzigde Beneluxlaan. In het rapport wordt een toename van de geluidsbelasting ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde niet als hinderlijk aangemerkt als die toename minder bedraagt dan 2 dB voor wegverkeerslawaai en minder dan 3 dB voor spoorweglawaai. Uit het onderzoek is een toename van het wegverkeersgeluid bij de Beel-lanen naar voren gekomen, maar deze is niet als hinderlijk beoordeeld. Ter plaatse van de bestaande woningen ten noorden van het spoor wordt wat betreft de Beneluxlaan voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

5.2.    De Afdeling overweegt dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur om een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd.

5.3.    [appellant] bestrijdt het belang van woningbouw op de gekozen locatie niet. Evenmin bestrijdt hij de aan het akoestisch rapport ten grondslag gelegde invoergegevens. Over zijn betoog dat in de berekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van de heersende windrichting voor de reflectie, heeft Cauberg Huygen op 17 januari 2022 een nadere notitie opgesteld. In deze notitie concludeert Cauberg Huygen dat in Woerden een zuidwesten wind de heersende windrichting is. In het geluidsonderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, is daaraan geen betekenis toegekend omdat het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 ervan uitgaat dat alle windrichtingen even vaak voorkomen. [appellant] bestrijdt deze conclusies niet. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het geluidsonderzoek niet overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is uitgevoerd.

5.4.    Wat betreft de berekeningswijze volstaat [appellant] met eigen kanttekeningen en verwachtingen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling ontoereikend om de resultaten van het akoestisch onderzoek gefundeerd te bestrijden. Daarbij komt dat Cauberg Huygen uitgebreid is ingegaan op de mogelijke gevolgen van het plan voor de omliggende bestaande woningen. Uit de gedane berekeningen volgt voor de maatgevende woning aan de Beel-lanen dat door het spoorweglawaai geen sprake zal zijn van een geluidstoename. De bestaande en de toekomstige geluidsbelasting zal maximaal 63 dB zijn, nog afgezien van een verminderd geluidseffect door de al aanwezige, maar nog niet in het register opgenomen raildempers. Voor zover het gaat om het wegverkeerslawaai zal bij de maatgevende woning aan de Beel-lanen een verhoging van ongeveer 6 dB optreden. Omdat niettemin onder de voorkeursgrenswaarde wordt gebleven, is het effect als niet hinderlijk beschouwd. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Daarbij komt dat met toepassing van geluidsreducerend asfalt, waartoe in het kader van het besluit hogere waarden is beslist, de toename beperkt blijft tot ongeveer 4 dB. Gecumuleerd voor railverkeerlawaai zal volgens het akoestisch onderzoek het akoestisch klimaat bij de woningen aan de Beel-lanen na het treffen van voorzieningen met 2-3 dB verbeteren en daarbij op 1,5 m hoogte van matig naar redelijk gaan, op 4,5 m hoogte matig blijven en op 7,5 m hoogte slecht blijven. Gecumuleerd voor wegverkeerslawaai zal het klimaat na het treffen van voorzieningen ook met 2-3 dB verbeteren en daarbij op 1,5 m hoogte van redelijk naar goed gaan, op 4,5 m hoogte van matig naar redelijk gaan en op 7,5 m matig blijven.

5.5.    In het betoog van [appellant] over de heersende windrichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van het akoestisch rapport mocht uitgaan. Zoals de Afdeling onder 5.3 heeft overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidsonderzoek niet overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is uitgevoerd. In aanvulling hierop heeft Cauberg Huygen, om inzichtelijk te maken of de berekende geluidswaarden representatief zijn uitgaande van de heersende windrichting, ten overvloede berekeningen gemaakt. Omdat dit niet mogelijk is aan de hand van het huidige Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, heeft zij daarvoor de nog niet geldende Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet (Stcrt. 2021, nr. 15868) gehanteerd. Zij heeft eerst de geluidsbelastingen op de woning van [appellant] aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 berekend en daarna aan de hand van de nieuwe regeling. Daarbij is zij uitgegaan van stil asfalt op de Beneluxlaan en de situatie met en zonder raildempers. Uit de berekeningen volgen voor de woonlagen van de woning van [appellant] beperkt hogere geluidsbelastingen (eerste woonlaag tot 1 dB). Cauberg Huygen concludeert dat het meenemen van windrichtingsafhankelijkheid niet leidt tot een andere conclusie over de hinderlijkheid van het geluid. De geluidstoenamen door windrichtingsafhankelijkheid zijn dermate gering dat de in het akoestisch onderzoek berekende geluidswaarden als representatief kunnen worden aangemerkt. De Afdeling onderschrijft deze conclusie van Cauberg Huygen. [appellant] gaat in zijn reactie in op de berekende waarden maar gaat eraan voorbij dat de raad de hinderlijkheid mocht vaststellen aan de hand van de vergelijking tussen de oude en de toekomstige situatie en niet aan de hand van de berekende absolute belastingen. Voor het oordeel dat Cauberg Huygen van onjuiste gemiddelde afstanden van zijn woning tot de Beneluxlaan en het spoor is uitgegaan, zoals [appellant] stelt, ziet de Afdeling bij nameting in de verbeelding geen grond.

5.6.    De raad heeft op basis van de akoestische onderzoeken kunnen concluderen dat bij de woningen aan de Beel-lanen geen sprake zal zijn van een hinderlijke geluidstoename. Hij heeft onder deze omstandigheden niet hoeven besluiten tot het toepassen van geluidsabsorberende gevels en diffractors. Hij heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidssituatie aanvaardbaar zal zijn en dat om die reden geen aanleiding bestaat om tegen extra kosten verdere voorzieningen te treffen, nog daargelaten de vraag hoe effectief die voorzieningen zouden zijn.

5.7.    Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de nota van zienswijzen is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze om een andere reden dan wat hiervoor al is besproken, onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Eindconclusie

7.       De beroepen zijn ongegrond. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Bechinka
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

371