Uitspraak 202005385/1/R2


Volledige tekst

202005385/1/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Tilburg,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 8 september 2020 in zaak nr. 19/5122 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van een barbecue in de Natuurtuin Stokhasselt in Tilburg.

Bij besluit van 5 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. van den Biggelaar, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       Op 1 mei 2019 is namens de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een barbecue in de Natuurtuin Stokhasselt (hierna: natuurtuin), gelegen aan de Puccinistraat in Tilburg. De barbecue is 3,6 m lang en 0,42 m breed en wordt verankerd in tegels. De gronden waarop de natuurtuin is gelegen hebben ingevolge het bestemmingsplan "Stokhasselt 2007" de bestemmingen "Bedrijven B" en "Binnenwijks Bedrijventerrein BB". Niet is in geschil dat het plaatsen en gebruiken van de barbecue daarmee in strijd is. Het college heeft de omgevingsvergunning daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht verleend. Deze vergunning is verleend voor de periode van 10 jaar en na deze periode moet de barbecue zijn verwijderd.

3.       [appellant] woont aan het [locatie] in Tilburg, nabij de barbecuelocatie. Hij vreest overlast van het gebruik van de barbecue.

4.       Het college heeft de omgevingsvergunning voor de barbecue in bezwaar gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang bij verlening van de omgevingsvergunning zwaarder weegt dan het belang van de omwonenden. Volgens het college is de te verwachten overlast bij goed gebruik van de barbecue aanvaardbaar en passend bij het leven in een woonwijk. Tegen de mogelijke overlast kan handhavend worden opgetreden, aldus het college.

5.       De rechtbank heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten.

Het hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de plaatsing van de barbecue in de natuurtuin ten onrechte niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft geacht. [appellant] voert aan dat hij op een afstand van 43 m van de barbecue woont. De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een afstand van 75 tot 100 m en heeft daardoor niet onderkend dat hij wel degelijk rechtstreeks geur-, geluid- en rookoverlast van de barbecue ondervindt. [appellant] voert verder aan dat het college bij de vergunningverlening is uitgegaan van een goed gebruik van de barbecue, terwijl er juist sprake is van structureel onjuist gebruik. Ook vreest [appellant] schade aan zijn gezondheid en volgens hem heeft het college ten onrechte daarnaar geen onderzoek laten doen.

6.1.    [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling van de door hem gestelde hinder er ten onrechte van uitgegaan is dat hij op een afstand van 75 m tot 100 m van de barbecue woont. Niet is meer in geschil dat die afstand ongeveer 43 m bedraagt. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in overleg met de wijkregisseur is gekeken naar de beste locatie voor de barbecue in de natuurtuin. Daarbij is de gehele natuurtuin en de omliggende bebouwing in ogenschouw genomen. De gekozen locatie is een open veld tegenover de flat aan de Mascagnihof. De bewoners van de flat hebben bij gebrek aan een tuin belang bij een barbecue in het openbaar gebied. De locatie is op loopafstand van de flat en enigszins beschut gelegen achter de garageboxen bij de flat, maar wel zichtbaar vanaf de openbare weg. Gezien de locatie van de barbecue is het niet uitgesloten dat [appellant] enige geur-, rook- en geluidshinder door het gebruik van de barbecue ondervindt, maar niet is aannemelijk dat de hinder van de barbecue voor [appellant] zo groot zal zijn dat het college niet tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. Het college heeft bij de belangenafweging kunnen betrekken dat bij goed gebruik van de barbecue de mogelijke overlast beperkt is en bij het wonen in een stad hoort. Indien de barbecue onjuist wordt gebruikt, kan het college daartegen handhavend optreden. Overigens heeft het college preventieve maatregelen genomen om de mogelijke overlast te beperken. Naast plaatsing van een bord met regels voor een goed gebruik van de barbecue, zullen opsporingsambtenaren van de gemeente Tilburg op dat gebruik toezien en de locatie van de barbecue in hun vaste route opnemen. Gezien de hiervoor beschreven ligging van de barbecue en aanvaardbare mate van hinder, hoefde het college geen nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de rook voor de gezondheid van [appellant]. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Het betoog slaagt niet.

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022

609

Bijlage

Wettelijk kader

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

(…),

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

(…)."

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, van de Wabo luidt:

"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

(…)

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

(…)."

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is."

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo luidt:

"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

(..),

2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,

(…)."

Artikel 2.7 van het Bor luidt:

"Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II."

Artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Bor luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

(…)

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar;

(…)."