Uitspraak 202102234/1/R1


Volledige tekst

202102234/1/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Slotermeer 2018" vastgesteld en besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

[appellanten sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2021, waar [appellant sub 1], en [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. B.P. Kuhn, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker, zijn verschenen. Verder zijn [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat te Eindhoven, ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt in het noorden van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West. Het plan is volgens de raad een zogeheten conserverend bestemmingsplan met als doel het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een actueel juridisch-planologisch kader. De regels van het vorige bestemmingsplan "Slotermeer", vastgesteld door de deelraad van het voormalige stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer op 10 juni 2008, zijn in het voorliggende plan overgenomen. Het plan is op enkele onderdelen gewijzigd om de omgevingsvergunningen voor afwijking van het bestemmingsplan, die sinds de vaststelling van het vorige plan zijn verleend, planologisch te verankeren.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Wettelijk kader

4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

5.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] in het plangebied. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, omdat het volgens hem onwenselijk gebruik van woningen ten onrechte niet voldoende is uitgesloten in het plan.

Geen beroepsgronden

6.       Tijdens de zitting heeft [appellant sub 1] meegedeeld dat zijn uiteenzetting over de datum van de verbeelding behorende bij het ontwerpplan, de bewonersparticipatie, het gebruik van de term "conserverend plan" en de mogelijkheden in het plan voor toeristische kamerverhuur, Bed and breakfast en Short stay niet zijn bedoeld als beroepsgronden. De Afdeling gaat daarom niet hierop in.

Onwenselijk gebruik

7.       [appellant sub 1] betoogt dat het onwenselijk gebruik van woningen ten onrechte niet voldoende is uitgesloten in het plan. [appellant sub 1] stelt dat de raad ten onrechte de mogelijkheid in het plan heeft opgenomen om grondgebonden woningen om te zetten naar meerdere gestapelde woningen. Volgens [appellant sub 1] bestaat er geen aanleiding om het aantal woningen in het plangebied te vergroten en zijn de woningen uitdrukkelijk bedoeld voor alleen één huishouden.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat aan het plangebied onder meer de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2" zijn toegekend. De bestemming "Wonen -1" maakt gestapelde woningbouw mogelijk en de bestemming "Wonen -2" maakt grondgebonden woningbouw mogelijk. Op grond van artikel 21.5, eerste lid, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders door middel het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat een grondgebonden woning wordt omgezet naar meerdere gestapelde woningen. In dat geval moet worden aangetoond dat sprake is van belangen die zwaarder wegen dan het belang bij het behoud van de bestaande voorraad grondgebonden woningen en het woon- en leefklimaat door de aangevraagde situatie niet wordt aangetast. De raad stelt dat het doel van deze regeling is het voorkomen dat grondgebonden woningen zonder omgevingsvergunning kunnen worden omgezet naar gestapelde woningen. De raad stelt ook dat grondgebonden woningen op dit moment met name zijn geconcentreerd in een aantal buurten en de raad wenst te komen tot een uitgebalanceerde samenstelling van de woningvoorraad. Wanneer grondgebonden woningen en gestapelde woningen verspreid zijn binnen het plangebied, kan dit volgens de raad de parkeerdruk verlichten.

In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de regeling in artikel 21.5, eerste lid, van de planregels niet in redelijkheid in het plan heeft mogen opnemen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op grond van artikel 3, eerste lid, van de planregels van het vorige bestemmingsplan "Slotermeer" er ruimere mogelijkheden bestonden om gestapelde woningbouw mogelijk te maken, namelijk zonder gebruik te maken van een afwijkingsbevoegdheid. Dat in artikel 1.126 van de planregels staat dat een woning voor één huishouden bedoeld is, vormt, anders dan [appellant sub 1] kennelijk meent, geen belemmering voor het vergroten van het aantal woningen.

Het betoog faalt.

Bouwregels

8.       [appellant sub 1] voert aan dat het plan ten onrechte voorziet in het verruimen van de mogelijkheden voor het bouwen van dakopbouwen en dakterrassen bij laagbouwwoningen. Dit brengt volgens hem zichthinder, privacy hinder, ongewenste lichttoetreding en geluidoverlast met zich mee.

8.1.    De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 3, zesde lid, van de voorschriften van het vorige bestemmingsplan "Slotermeer" dakopbouwen en dakterrassen alleen waren toegestaan ter plaatse van de aanduiding "dakopbouw toegestaan". Volgens de plankaart van het vorige plan is de aanduiding "dakopbouw toegestaan" aan het gehele woonblok van [appellant sub 1] toegekend, op de plankaart beschreven als "da" en met een rode arcering aangeduid. De Afdeling stelt verder vast dat op grond van artikel 21.1, onder h, van de regels van het voorliggende plan dakopbouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2". Volgens de verbeelding van het voorliggende plan is de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" ook aan het gehele woonblok van [appellant sub 1] toegekend.

Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat er geen verruiming van de bouwmogelijkheden heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat artikel 34 van de regels van het voorliggende plan voorziet in algemene afwijkingsregels, die overeenkomen met de algemene vrijstellingsbevoegheid in artikel 30 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Slotermeer". Beide regelingen bevatten een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook in zoverre heeft er geen verruiming van de bouwmogelijkheden plaatsgevonden. [appellant sub 1] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Omdat er geen verruiming van de bouwmogelijkheden heeft plaatsgevonden, is de vrees van [appellant sub 1] voor een toename van hinder ongegrond.

Het betoog faalt.

Schuren en aanbouwen

9.       [appellant sub 1] betoogt dat een aantal vergunningvrije en vergunningplichtige schuren en aanbouwen ontbreekt op de verbeelding, waaronder zijn eigen schuur waarvoor volgens hem vergunning is verleend. De verbeelding is volgens hem gebrekkig, omdat andere schuren en aanbouwen wel op de verbeelding aanwezig zijn.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat bouwwerken die vallen onder de reikwijdte van artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), vergunningvrij mogen worden opgericht. Dit betekent dat vergunningvrije schuren en aanbouwen niet opgenomen hoeven worden op de verbeelding. [appellant sub 1] heeft niet geconcretiseerd welke niet-vergunningvrije aanbouwen en schuren, behalve zijn eigen schuur, volgens hem ten onrechte niet op de verbeelding zijn opgenomen. De Afdeling ziet in deze niet nader onderbouwde algemene stelling onvoldoende grond om te oordelen dat het plan in zoverre niet in redelijkheid kon worden vastgesteld. Overigens volgt uit artikel 15.2.1, onder a, van de planregels dat behoudens vergunningvrije bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor, geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.

De Afdeling stelt verder vast dat de raad noch in de nota van zienswijzen, noch tijdens de zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven op welke wijze rekening is gehouden met de op het perceel van [appellant sub 1] op de bestemming "Tuin" aanwezige schuur, waarvoor volgens [appellant sub 1] een omgevingsvergunning is verleend. De Afdeling leidt hieruit af dat de raad de schuur van [appellant sub 1] niet bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. In zoverre ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de op grond van artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Verkeersbestemmingen

10.     [appellant sub 1] voert verder aan dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de effecten van de gekozen inrichting voor de openbare ruimte. Hierbij wijst hij erop dat de bestemming "Verkeer - 2" alle vormen van verkeer en verkeersvoorzieningen mogelijk maakt, behalve openbaar vervoer. De verkeersbestemmingen in het plan moeten daarom volgens [appellant sub 1] worden herzien.

10.1.  De uiteindelijke inrichting van het bestemmingsplangebied betreft een uitvoeringsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat binnen de gronden met de bestemmingen "Verkeer - 1" en "Verkeer - 2" geen mogelijkheden bestaan om te komen tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbare inrichting.

Het betoog faalt.

Procedureregels

11.     [appellant sub 1] betoogt tot slot dat de procedureregels in artikel 32 van de voorschriften van het vorige bestemmingsplan "Slotermeer" ten onrechte niet zijn overgenomen in het voorliggende plan.

11.1.  De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, het bestemmingsplan geen procedureregels dient te bevatten. Met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn de procedureregels ten aanzien van omgevingsvergunningen in deze wet opgenomen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 32 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Slotermeer" ten onrechte niet is overgenomen in het voorliggende plan.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

12.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om het hiervoor onder 9.1 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe alsnog te onderzoeken of voor de op het perceel van [appellant sub 1] op de bestemming "Tuin" aanwezige schuur een omgevingsvergunning is verleend en, als dat het geval is, of de schuur gelet op de rechtszekerheid als zodanig dient te worden bestemd. Zo nodig moet de raad een gewijzigd of nieuw besluit nemen.

Het beroep van [appellanten sub 2]

Inleiding

13.     [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie 2] en [locatie 3] in het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, omdat het plan geen dakopbouwen mogelijk maakt op hun woningen.

Dakopbouw

14.     [appellanten sub 2] betogen dat het vastgestelde plan ten onrechte geen dakopbouw mogelijk maakt op hun woningen, terwijl het ontwerpplan dit wel mogelijk maakte. Zij stellen, onder verwijzing naar de "schaduwstudie dakopbouwen Noorderhof" (hierna: de schaduwstudie), die in opdracht van de raad is opgesteld, dat een dakopbouw op hun woningen nagenoeg geen schaduwhinder zal veroorzaken. Ook is de vrees voor precedentwerking volgens hen ongegrond en zal er geen verlies van privacy voor omwonenden ontstaan. [appellanten sub 2] bestrijden het standpunt van de raad dat zij geen aanvraag hebben ingediend voor een dakopbouw. [appellanten sub 2] betogen verder dat het indienen van een aanvraag geen voorwaarde is voor het opnemen van een functieaanduiding voor een dakopbouw in het bestemmingsplan. Ter onderbouwing van hun betoog hebben zij een zonnestudie laten verrichten door zonnestudie.nl.

14.1.  In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat de raad heeft onderzocht of het mogelijk is om enkel dakopbouwen toe te staan op de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. De raad heeft dit onderzocht naar aanleiding van de schaduwstudie, waaruit volgt dat dakopbouwen op deze percelen nagenoeg geen schaduwhinder tot gevolg zullen hebben. Omdat de bewoners van de [locatie 2] en [locatie 3] volgens de raad zelf geen aanvraag hebben ingediend voor een dakopbouw en er wordt gevreesd voor precedentwerking, heeft de raad geen dakopbouwen mogelijk willen maken in het vastgestelde plan. De raad heeft daarom niet de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2", die dakopbouwen mogelijk maakt, aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] toegekend. De raad stelt in het nadere stuk van 16 november 2021 dat niet is uitgesloten dat het toestaan van dakopbouwen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] ruimtelijk acceptabel is en dat hiervoor nader onderzoek noodzakelijk is.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

15.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om het hiervoor onder 14.1 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad kan dit doen door, met inachtneming van wat in 14.1 is overwogen, alsnog te onderzoeken of het toestaan van dakopbouwen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] ruimtelijk acceptabel is en zo nodig een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

Conclusie

16.     De Afdeling zal ten aanzien van beide beroepen een bestuurlijke lus toepassen. Daarbij wordt de raad opgedragen om binnen een termijn van 16 weken de geconstateerde gebreken te herstellen. De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van een eventueel nieuw of gewijzigd besluit hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Proceskosten

17.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Amsterdam op:

- om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 12 en 15 de gebreken in het besluit van 20 januari 2021 te herstellen; en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.Th. Drop, en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022

91-928

BIJLAGE - Wettelijk kader

Bestemmingsplan "Slotermeer 2018"

Artikel 1.54 "gestapelde woning"

"een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en kantoren en dergelijke zijn gebouwd."

Artikel 1.56 "grondgebonden woning"

"Een gebouw dat uitsluitend één woning dan wel meerdere woningen, naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, omvat en dat met een eventuele in afwijkende bouw uitgevoerde dakopbouw als een eenheid kan worden beschouwd, zoals een in 1, 2 of 3 bouwlagen uitgevoerde rijwoning, hoekwoning, 2-onder-1kapwoning of vrijstaande woning."

Artikel 1.72 "kamerverhuur"

"De bedrijfsmatige verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren."

Artikel 1.126 "woning"

"Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding."

Artikel 15.2.1

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. Behoudens vergunningvrije bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan;

b. in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een gebouw of bijbehorend bouwwerk met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan;

[…]."

Artikel 16.1

"De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeersareaal;

b. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer, met inbegrip van tramvoorzieningen;

c. openbare ruimte;

d. ongebouwde parkeervoorzieningen;

e. fietsparkeervoorzieningen;

f. speelvoorzieningen;

g. groenvoorzieningen;

h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i. nutsvoorzieningen.

alsmede voor:

j. bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';

k. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';

l. een terrasoverkapping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1';

m. een bloemenkiosk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2';

n. een pauzeruimte voor trampersoneel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3'."

Artikel 17.1

"De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeersareaal;

b. openbare ruimte;

c. ongebouwde parkeervoorzieningen;

d. fietsparkeervoorzieningen;

e. speelvoorzieningen;

f. groenvoorzieningen;

g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h. nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

i. bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';

j. een carillon, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1';

k. een markt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'markt';

l. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';

m. een speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin'."

Artikel 20.1

"De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gestapelde woningen;

b. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;

[…]."

Artikel 21.1

"De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden woningen;

b. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;

c. bergingen ten behoeve van de huisraad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

met de daarbij behorende:

d. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;

e. terrassen, tuinen en erven.

alsmede voor:

f. nutsvoorzieningen;

g. dakterrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';

h. dakopbouwen , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'; aansluitend is een dakterras met bijbehorende gebouwde voorzieningen toegestaan;"

i. een sportschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportschool';

j. ondergeschikt parkeren in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage'."

Artikel 21.2.1

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

[…];

d. in afwijking van artikel 21.2.1, sub b, is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' toegestaan om de maximum bouwhoogte met 3,06 m te overschrijden ten behoeve van een dakopbouw; aansluitend is een dakterras met bijbehorende gebouwde voorzieningen toegestaan;

e. behoudens het bepaalde in sub d mag een gebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' van een dakterras worden voorzien;

[…]."

Artikel 21.5

"1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.1, sub a, en toestaan dat een grondgebonden woning wordt omgezet naar meerdere gestapelde woningen, mits wordt aangetoond dat:

a. sprake is van belangen die zwaarder wegen dan het belang bij het behoud van de bestaande voorraad grondgebonden woningen;

b. het woon- en leefklimaat door de omzetting niet wordt aangetast.

[…]."

Artikel 34

"Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegde gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

a. het bouwen van de volgende bebouwing:

1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 m en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;

2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 10% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;

3. architectonische of ornamentele delen van de bebouwing bij een overbouwde doorgang;

4. reclameobjecten zoals bijvoorbeeld reclamezuilen met een maximum hoogte van 5 m.

b. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met ten hoogste 1 m;

c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;

d. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken met ten hoogste 2 m worden overschreden ten behoeve van balkons, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, ventilatiekanalen, lift- en trappenhuizen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;

e. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met ten hoogste:

1. 5 m worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antenne(-installaties) en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;

2. 3 m worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;

3. 2 m worden overschreden ten behoeve van de aanleg van daktuinen en privacyschermen;"

Bestemmingsplan "Slotermeer"

Artikel 3

"Lid 1

De gronden op de plankaart aangewezen voor "Wonen 1" zijn bestemd voor al dan niet gestapelde en al dan niet vrijstaande woningen.

[…].

Lid 6

Dakopbouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de nadere aanduiding "dakopbouw toegestaan"; aansluitend is een dakterras met bijbehorende gebouwde voorzieningen toegestaan.

[…]."

Artikel 30

"Lid 1

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, kan het dagelijks bestuur vrijstelling verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, in dier voege, dat:

a. in het plangebied mogen worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, kunstobjecten, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, geluidwerende voorzieningen, tunnels, viaducten, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies en dergelijke;

b. in het plangebied mogen worden gebouwd: bouwwerken van algemeen nut zoals openbare toiletten, wildplakzuilen, telefooncellen, wachthuisjes, kiosken, afvalinzamelcontainers, gasreduceerstations, gemalen, transformatorstations en dergelijke bebouwing;

c. in het plangebied mogen worden geplaatst: vrijstaande zendmasten;

d. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijk en/ of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2,00 meter;

e. de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogten met ten hoogste 3,00 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en centrale verwarmingsinstallaties en met ten hoogste 5,00 meter ten behoeve van schoorstenen en ventilatie-inrichtingen;

f. de op de plankaart aangeduide bestemmings- en/ of bouwgrenzen met ten hoogste 3,00 meter worden overschreden ten behoeve van luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, balkons, ventilatiekanalen en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

Lid 2

Vrijstelling kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het straat- en bebouwingsbeeld;

b. het groene karakter van het plangebied;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de persoonlijke veiligheid;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen."

Artikel 32

"Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een vrijstelling ingevolge dit bestemmingsplan dan wel het verlenen van een aanlegvergunning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a. het verzoek om vrijstelling dan wel het verzoek om verlening van een aanlegvergunning ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;

b. de ter inzage legging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt;

c. gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder;

d. het dagelijks bestuur beslist binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken."