Uitspraak 200204489/1


Volledige tekst

200204489/1.
Datum uitspraak: 23 april 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de voorzitter van het bestuur van de ring 's-Gravenhage van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 8 juli 2002 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2001 heeft appellant de door [verzoeker] ingediende klacht ter zake van een declaratie van [notaris] te 's-Gravenhage, afgewezen.

Bij besluit van 25 mei 2001 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 november 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2003, waar appellant vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij de KNB, en mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) is de notaris verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en de overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend. Ingevolge het tweede lid kan de meest gerede partij aan de voorzitter een beslissing vragen indien over de in het eerste lid bedoelde rekening geschil ontstaat.

2.2. Ter zitting is gebleken dat appellant zich niet langer op het standpunt stelt dat [verzoeker] geen procesbelang had bij een behandeling van zijn zaak door de rechtbank. Het betoog van appellant wordt in zoverre buiten beschouwing gelaten.

2.3. Appellant heeft de Afdeling verzocht te beoordelen of de rechtbank hem terecht heeft aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling vermag niet in te zien op welke wijze het antwoord op deze vraag bepalend is voor de uitkomst van het onderhavige geschil. Deze beantwoording zou in deze zaak alleen principiële betekenis hebben; de Afdeling is niet gehouden tot het beantwoorden van vragen om louter principiële redenen. Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat de beslissing van de voorzitter op een geschil over een declaratie, een beschikking in de zin van de Awb is, waartegen ingevolge die wet de mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat.

2.4. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij op grond van artikel 55, tweede lid, van de Wna het door [verzoeker] voorgelegde declaratiegeschil volledig had behoren te toetsen en zich in dat kader had behoren uit te laten over de noodzaak van de door de betrokken notaris verrichte werkzaamheden. In dit kader voert appellant aan dat uit de memorie van toelichting volgt dat deze bepaling is geïnspireerd door de destijds geldende tariefregeling welke inmiddels is losgelaten. Een stelsel van vrije tarieven brengt een marginale toetsing met zich van het ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna aan hem voorgelegde declaratiegeschil, aldus appellant.

2.5. Dit betoog treft geen doel. De memorie van toelichting (hierna: MvT) bij artikel 55, tweede lid, van de Wna vermeldt uitdrukkelijk dat de toetsing van het aan de voorzitter ingevolge deze bepaling voorgelegde geschil over een declaratie van een notaris een volledige is (Kamerstukken II 1993/94, 23 706, nr. 3, blz. 47-48). Ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna, in samenhang bezien met het eerste lid, is het onderwerp van deze volledige toetsing de aan de voorzitter voorgelegde declaratie, waarop het geschil betrekking heeft. De wijze waarop de voorzitter de rekening behoort te toetsen, wordt als volgt omschreven: “Het is niet de bedoeling dat de voorzitter zelf een nieuwe berekening maakt. Hij kan aangeven hoe die naar zijn oordeel had moeten worden gedaan en hij kan daarbij zijn eigen opvatting over de wijze waarop de notaris zijn honorarium had behoren te berekenen uiteenzetten.”

Gelet op deze passage komt de voorzitter weliswaar een zekere ruimte toe bij de wijze waarop hij de aan hem ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna toegekende bevoegdheid inkleedt, maar dient hij de hem voorgelegde declaratie in volle omvang op haar juistheid te beoordelen. Dat de voorzitter zich, zoals de rechtbank heeft overwogen, ook dient uit te laten over de noodzaak van de door de notaris verrichte werkzaamheden en voorts wanneer de beoordeling van de werkzaamheden dit vergt, zich mede inhoudelijk een oordeel dient te vormen over die werkzaamheden, volgt naar het oordeel van de Afdeling uit een volledige beoordeling, zoals deze hier aan de orde is. Dat, zoals appellant heeft gesteld, inmiddels een stelsel van vrije tarieven geldt doet hieraan niet af. Een dergelijk stelsel staat niet in de weg aan een inhoudelijk oordeel van de voorzitter over de door de desbetreffende notaris verrichte werkzaamheden. De Afdeling heeft daarbij in aanmerking genomen dat de wetgever blijkens de MvT destijds al rekening heeft gehouden met een stelsel van vrije tarieven voor werkzaamheden van de notaris.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2003

91-402.