Uitspraak 202006952/1/A3


Volledige tekst

202006952/1/A3.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Kerkrade,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 9 december 2020 in zaak nr. 20/2853 en 20/2851 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de burgemeester van Kerkrade.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellanten] gelast de woning op het adres [locatie] te Kerkrade (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van 20 weken.

Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2020 heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2021, waar [appellant A], bijgestaan door mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S.M.L Vullers en mr. K. Heijens, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

2.       De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning een middel als bedoeld in lijst I of lijst II, behorend bij de Opiumwet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester heeft op grond van dit artikel besloten om de woning van [appellanten] voor 20 weken te sluiten, omdat de politie op 5 november 2019 in een verborgen ruimte op de begane grond 7.508,40 g hasj, verdeeld over verscheidene plakken, heeft aangetroffen. Deze hoeveelheid is in het besluit van 26 oktober 2020 vermeld. In het besluit van 24 maart 2020 was ten onrechte een gewicht van 935,8 g vermeld. Dit was echter slechts het gewicht van een van de aangetroffen plakken. Op de zolder van de woning heeft de politie op een kast een 'BB-Gun Walter P99', een 'Reck Double Action 9mm' alarmpistool en een vlindermes aangetroffen. Hoewel de gevonden softdrugs toebehoorden aan een schoonzoon van [appellanten], is het niet aannemelijk dat zij niet wisten dat hij de softdrugs in hun woning had verstopt. Bovendien is in de directe omgeving van de woning vanaf 2016 drie keer een woning op basis van het Damoclesbeleid van de gemeente Kerkrade 2020 (hierna: de beleidsregels) door de burgemeester gesloten. Volgens de burgemeester is er dan ook sprake van een ernstig geval als bedoeld in de beleidsregels.

3.       De sluiting van de woning is door bij uitspraken van de voorzieningenrechter toegewezen verzoeken om een voorlopige voorziening tijdens het bezwaar, beroep en hoger beroep geschorst.

Aangevallen uitspraak

4.       De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan gebruik heeft gemaakt. Het overeenkomstig de beleidsregels sluiten van de woning voor de duur van 20 weken heeft de burgemeester noodzakelijk kunnen achten voor de bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Ook is het sluiten van de woning voor de duur van 20 weken evenredig. Het is niet aannemelijk dat [appellanten] niets zouden hebben geweten van de aanwezigheid van softdrugs in hun woning. De medische problemen van [appellanten] maken niet dat sprake is van zodanige binding met de woning, dat de burgemeester van sluiting af had moeten zien.

Hoger beroep

5.       [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de sluiting van hun woning niet evenredig is, omdat zij niet wisten dat verdovende middelen in hun woning waren verstopt. Zij waren toen met vakantie. Onduidelijk is ook of en hoeveel drugs er voordien in de woning aanwezig waren. Hun schoonzoon heeft verklaard dat de drugs aan hem toebehoorden en dat [appellanten] zich niet bezig hielden met drugs en hiervan niet op de hoogte waren. Hun valt daarom geen enkel verwijt te maken. De gevonden wapens hebben niets met de gevonden softdrugs te maken. Weliswaar behoren deze aan hen toe, maar het bezit daarvan waren zij vergeten. Verder kampen zij beiden met ernstige gezondheidsproblemen. Hierdoor kan een tijdelijke verhuizing niet van hen worden gevergd. Gelet op de situatie rondom het coronavirus en hun gezondheid is het ook niet mogelijk tijdelijk passende woonruimte te vinden.

-         Evenredigheid; beoordelings- en toetsingskader

6.       Op 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, hebben staatsraden advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel een conclusie genomen over de vraag met welke intensiteit de bestuursrechter bestuurlijke maatregelen moet toetsen en wat daarbij de betekenis is van het evenredigheidsbeginsel.

6.1.    In de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), onder 7.10, heeft de Afdeling aan de hand van de conclusie overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De bestuursrechter zal daarbij niet langer het willekeurcriterium voorop stellen. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid van factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze kunnen plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.

6.2.    Voor gevallen waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, is van belang dat artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ook voor beleidsregels geldt. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre mede op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan artikel 4:84 (slot) van de Awb, luidende "tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen". Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.

6.3.    De Afdeling zal het hoger beroep bespreken met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).

-         Omvang van het geding in hoger beroep

7.       Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Evenmin is in hoger beroep aan de orde de geschiktheid van de maatregel tot sluiting en de noodzaak tot sluiting van het pand.

7.1.    Bij toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet maakt de burgemeester gebruik van de beleidsregels zoals opgenomen in het Damoclesbeleid. Volgens artikel 1, derde lid, en bijlage I van de beleidsregels geeft de burgemeester een schriftelijke waarschuwing bij een eerste overtreding van de Opiumwet ten aanzien van softdrugs. Als het aantreffen van softdrugs in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid dan wel het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning ernstig in geding is, volgt op grond van artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels een sluiting voor de duur van 20 weken. Indicatoren hiervoor zijn onder meer het feit dat in de nabije omgeving van de woning in het verleden reeds het de beleidsregels zijn toegepast, zoals hier het geval is, de grote hoeveelheid aangetroffen softdrugs - in dit geval 1500 keer zoveel als toegestaan - en het feit dat naast verdovende middelen ook (vuur)wapens zijn aangetroffen. In overeenstemming met de beleidsregels is de woning voor de duur

van 20 weken gesloten.

7.2.    De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met inachtneming van de belangen van [appellanten] tot het oordeel heeft kunnen komen dat de sluiting van de woning overeenkomstig de beleidsregels, niet onevenredig is. Het gaat om een grote hoeveelheid drugs die niet in een keer in de woning verborgen kan zijn. De burgemeester acht niet aannemelijk dat [appellanten] hier geen weet van hebben gehad. Aannemelijk is dat ook buiten de vakantie van [appellanten] in oktober 2019, drugs in de woning verborgen zijn. Daarbij wordt de bij de politie ontvangen melding van 23 september 2019, dat hun schoonzoon de woning als opslag voor drugs gebruikt, mede in aanmerking genomen. Verder heeft de burgemeester van belang geacht dat de in de woning aangetroffen wapens functioneerden en voor bedreiging geschikt zijn. De grote hoeveelheid aangetroffen drugs in combinatie met de overige indicatoren rechtvaardigt dat de openbare orde en veiligheid dan wel het geordend woon- en leefklimaat zodanig ernstig in geding is, dat een waarschuwing niet op zijn plaats is en tot sluiting van de woning voor de duur van 20 weken kon worden overgaan overeenkomstig de beleidsregels. De omstandigheden dat een grote hoeveelheid softdrugs en verboden wapens zijn aangetroffen samen met de verklaring over het gebruik van de woning als opslagplek, maakt volgens de burgemeester dat niet aannemelijk is dat [appellanten] niets wisten van de overtreding en hun dan ook een verwijt te maken is. Verder leiden de medische stukken niet tot een dwingende specifieke en bijzondere binding met de woning en blijkt daaruit ook niet dat [appellanten] niet tijdelijk zouden kunnen verhuizen. Zij hebben niet inzichtelijk gemaakt dat de opgelegde woningsluiting onevenredige gevolgen voor hun gezondheidstoestand zou hebben.

-         Verwijtbaarheid en gevolgen van de sluiting

8.       In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.

8.1.    Wat de mate van verwijtbaarheid betreft is van belang dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden, tot gevolg kan hebben dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.

8.2.    Het college heeft deugdelijk gemotiveerd dat [appellanten] een verwijt kan worden gemaakt. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellanten] niets wisten van de in hun woning verstopte softdrugs. De voorzieningenrechter heeft daarbij terecht de melding van 23 september 2019, dat de woning door de schoonzoon gebruikt wordt als opslagplek, in aanmerking genomen. Hieruit kan worden afgeleid dat al voor de vakantie van [appellanten], toen hun schoonzoon volgens hen de drugs tijdens hun afwezigheid in de woning heeft gebracht, drugs in de woning aanwezig waren. Mede gelet op de ruime hoeveelheid drugs van ongeveer 7,5 k op een plek in het plafond waar de schoonzoon niet gemakkelijk en onopgemerkt bij kon en het feit dat de schoonzoon niet over een huissleutel beschikte, zoals [appellanten] eerder zelf hebben verklaard, is niet aannemelijk dat zij geen weet hebben gehad van de aanwezigheid van drugs in hun woning. Ook hun verklaring over de gevonden illegale wapens, waarvan twee gebruiksklare vuurwapens, draagt niet bij aan de aannemelijkheid van hun stelling dat zij daarvan geen weet hebben gehad. De Afdeling volgt de voorzieningenrechter en de burgemeester dat niet aannemelijk is dat [appellanten] deze vuurwapens al ruim 14 jaar gebruiksklaar in huis hebben liggen maar vergeten zouden zijn dat ze er lagen. Ook zonder dat laatste feit is geen sprake van een situatie waarin de burgemeester niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

-         Gevolgen van de sluiting

8.3.    In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet, ook de gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoners de woning moeten verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen, dient dat te worden meegewogen. Daarbij is van belang in hoeverre die bewoner zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester de mogelijkheden van vervangende huisvesting te betrekken in de beoordeling. Ook financiële schade, bijvoorbeeld wegens de kosten van vervangende woonruimte, kan een gevolg zijn dat bij de beoordeling moet worden betrokken.

8.4.    Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat [appellanten] een zodanig bijzondere binding hebben met de woning, dat van hen niet verlangd kan worden tijdelijk elders te verblijven. Niet is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige medische problematiek, dat zij niet tijdelijk in een andere woning kunnen verblijven. Verder heeft de burgemeester toegelicht dat in Kerkrade en nabije omgeving sprake was van voldoende woningaanbod en dat [appellanten] zowel in de particuliere sector als de sociale sector op zoek kunnen naar tijdelijke vervangende woonruimte. Dat een verhuizing voor hen belastend is wegens hun gezondheid, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van sluiting van de woning af te zien. Dat geldt ook voor het door [appellanten] gedane beroep op het coronavirus. Niet is gebleken dat het voor hen niet mogelijk was op een verantwoorde manier op zoek te gaan naar vervangende woonruimte.

8.5.    Het betoog van [appellanten], dat de sluiting van de woning voor de duur van 20 weken onevenredig is, slaagt niet.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

597

BIJLAGE

EVRM

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Awb

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2.De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

[…].

Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020

Artikel 1. Toepassing art. 13b Opiumwet

1. Indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven of bouwwerken:

a. een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of lijst II (softdrugs) van de Opiumwet wordt vervaardigd of geteeld, verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet voorhanden is;

maakt de burgemeester gebruik van de haar ingevolge art. 13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Indien een voornoemd middel, voorwerp of stof wordt aangetroffen op een erf of in een bouwwerk behorende bij een woning of lokaal, dan vindt de toepassing van bestuursdwang tevens plaats ten aanzien van de woning of het lokaal waartoe het erf of bouwwerk naar het oordeel van de burgemeester redelijkerwijs behoort.

2. In afwijking van het in lid 1 bepaalde, vindt toepassing van de in lid 1 genoemde bevoegdheid niet plaats indien:

- er sprake is van een geval als bedoeld in art. 13b, lid 2 van de Opiumwet; of

- het naar het oordeel van de burgemeester aannemelijk is dat de betreffende verdovende middelen een hoeveelheid voor eigen gebruik - en daarmee aldus geen handelshoeveelheid - betreft. Voor wat betreft de betekenis van de termen "hoeveelheid voor eigen gebruik" en "handelshoeveelheid" wordt aansluiting gezocht bij de heersende lijn in de jurisprudentie omtrent dat onderwerp. Een hoeveelheid verdovende middelen, waarvan naar het oordeel van de burgemeester redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze bedoeld is c.q. was voor de handel, wordt - ongeacht de feitelijke hoeveelheid - te allen tijde gezien als een handelshoeveelheid.

3. Toepassing van de in lid 1 genoemde bevoegdheid vindt, afhankelijk van de vragen:

- of het hard- dan wel softdrugs betreft;

- of het een lokaal dan wel woning betreft;

- of het middelen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid onder a dan wel voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid onder b van de Opiumwet betreft;

plaats conform de in Bijlage I opgenomen Handhavingsmatrix A (harddrugs in/bij lokalen en woningen), B (softdrugs in/bij lokalen), C (softdrugs in/bij woningen) of D (voorbereidingshandelingen in/bij woningen en lokalen).

[…].

Artikel 4. Bijzondere bepalingen m.b.t. Handhavingsmatrix C

1. Indien in een woning een middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet wordt aangetroffen, terwijl er nog geen 36 maanden zijn verstreken na het einde van een sluiting ingevolge artikel 13b Opiumwet wegens het aantreffen van een middel als bedoeld in Lijst I van de Opiumwet, dan wordt het aantreffen van een dergelijk middel bij de toepassing van Handhavingsmatrix C gezien als 2e overtreding. In een dergelijk geval volgt dan ook geen waarschuwing of - in gevallen zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 - een sluiting voor de duur van 20 weken, maar een sluiting voor de duur van 35 weken.

2. Indien, in geval van een eerste overtreding, het aantreffen van middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid en/of het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in het geding is, dan volgt geen schriftelijke waarschuwing, maar een sluiting voor de duur van 20 weken.

3. Indicatoren die kunnen leiden tot het in lid 2 genoemde oordeel zijn o.a., doch niet uitsluitend:

- 1. een grote hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet;

- 2. bij de gemeente Kerkrade dan wel politie binnengekomen drugs- en of overlastmeldingen met betrekking tot het adres in kwestie. Hieronder worden mede verstaan MMA-meldingen;

- 3. het bestaan van toeloop richting het adres in kwestie en/of een concrete handelsindicatie;

- 4. het bestaan van een (brand)gevaarlijke situatie (bijv. bij een hennepplantage);

- 5. het feit dat in de nabije omgeving van het pand in kwestie in het recente verleden:

a. reeds middelen als bedoeld in Lijst I of Lijst II in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven zijn aangetroffen; en/of

b. voorwerpen en/of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a van de Opiumwet in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven zijn aangetroffen.

- 6. het feit dat in de betreffende kwestie, naast de vondst van een middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet, tevens wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie ter plaatse zijn aangetroffen. Dit voor zover het geen wapens betreft waar een verlof, als bedoeld in artikel 28 van de Wet wapens en munitie, voor is verleend of wapens welke kennelijk niet bedoeld zijn om als zodanig gebruikt te worden;

- 7. het feit dat de woning in kwestie naar het oordeel van de burgemeester in overwegende mate gebruikt wordt voor de productie, distributie en/of handel in verdovende middelen en redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de mate van bewoning daar ondergeschikt aan is;

- 8. overige feiten of omstandigheden op basis waarvan de burgemeester redelijkerwijs mag aannemen dat de openbare orde en veiligheid c.q. een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie in het geding is.