Uitspraak 202107506/2/R4


Volledige tekst

202107506/2/R4.
Datum uitspraak: 2 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te Bruchem, en [appellant B], wonend te Gameren,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Zaltbommel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Bruchem, Krangstraat (Veldzicht) tussen 3B en 7" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante A] en [appellant B] beroep ingesteld.

[appellante A] en [appellant B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2022, waar [appellante A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. T.A. Hubregtse, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en drs. P.D.M. Gerards en ir. L. Breeve, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       In het bestemmingsplan is woningbouw voorzien en daarnaast is aan het perceel van [appellant B] de bestemming "Bedrijf" toegekend waar, onder meer, agrarisch verwante bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten en aan het buitengebied gebonden bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. [appellante A] exploiteert een landbouwmechanisatiebedrijf op twee percelen, het perceel van [appellant B] is een van deze percelen. Zoals nader toegelicht ter zitting van de voorzieningenrechter wordt het perceel van [appellant B] door [appellante A] met name gebruikt in drukke perioden om landbouwmachines om te bouwen.

3.       Volgens [appellante A] en [appellant B] is door de raad onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de bedrijfsactiviteiten van [appellante A] en kan daarnaast geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bestaan bij de voorziene woningen grenzend aan het perceel van [appellant B] omdat niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-Brochure. [appellante A] en [appellant B] hebben een verzoek om voorlopige voorziening ingediend ter voorkoming van inwerkingtreding van het plan. Niet in geschil is dat sprake is van een spoedeisend belang omdat de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen op korte termijn zullen worden ingediend.

Beoordeling van het verzoek

4.       [appellante A] en [appellant B] betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de huidige activiteiten die [appellante A] op het perceel verricht bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Volgens hen dient het bedrijf van [appellante A] aangemerkt te worden als een bedrijf als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en niet als een bedrijf als bedoeld in milieucategorie 2. Gelet daarop zal bij de in het plan opgenomen woningen grenzend aan het perceel van [appellant B] ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten geen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast vreest [appellante A] te worden beperkt in haar bouw- en gebruiksmogelijkheden.

4.1.    De raad is van mening dat aan het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt omdat aan de richtafstanden wordt voldaan die in de VNG-brochure worden gehanteerd ten opzichte van een bedrijf in milieucategorie 2 gelegen in een gemengd gebied. In dit kader wijst de raad er op dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg is geweest met wijlen Zondag en dat daaruit en uit een inspectierapport van een bezoek niet is gebleken van activiteiten op het perceel die vallen onder milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

4.2.    De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat de raad niet ten onrechte uitgaat van een gemengd gebied. In de VNG-brochure wordt voor een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geadviseerd ten opzichte van de bestemmingsgrens van bedrijfsactiviteiten die vallen in milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten enerzijds en een gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is anderzijds.

Partijen houdt verdeeld of het bedrijf van [appellante A] ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een bedrijf vallende in milieucategorie 2 dan wel 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten was. Indien sprake is van een bedrijf vallende in milieucategorie 2 dan kan een kortere richtafstand worden gehanteerd. [appellante A] en [appellant B] hebben in dit verband tijdens de zitting van de voorzieningenrechter betoogd dat het bezoek aan het bedrijf heeft plaats gevonden voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan tijdens de oogstmaanden waardoor er minder werkzaamheden op het perceel werden verricht terwijl tijdens drukke perioden in andere perioden van het jaar volgens [appellante A] werkzaamheden van haar andere perceel op circa 800 meter afstand worden verplaatst naar het hier aan de orde zijnde perceel. Deze werkzaamheden bestaan uit het ombouwen van landbouwmachines waarbij ook slijpactiviteiten, ook in de buitenlucht, plaatsvinden die overlast kunnen veroorzaken. Deze activiteiten is [appellante A], zo stelt zij, vanaf 2018/2019 begonnen op het perceel.

4.3.    De voorzieningenrechter is er niet op voorhand van overtuigd dat het standpunt van de raad dat het bedrijf van [appellante A] op het perceel kan worden aangemerkt als een bedrijf vallende in milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bodemprocedure door de Afdeling zal worden gevolgd en is van oordeel dat nader onderzoek in de bodemprocedure nodig is. Weliswaar is het perceel voorafgaand aan de vaststelling van het plan van de kant van de raad één keer bezocht, maar daarbij is niet met [appellante A] gesproken over haar activiteiten en alleen gesproken met de toenmalige verhuurder van het perceel. Daar komt bij dat dit bezoek plaatsvond ten tijde van de oogstperiode toen er volgens [appellante A] sprake was van minder activiteiten op het perceel dan tijdens andere periodes van het jaar. De voorzieningenrechter wijst er wel op dat het op de weg van [appellante A] ligt om nader aannemelijk te maken  dat het bedrijf aan te merken is als een bedrijf als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en dat de werkzaamheden daar ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds plaats vonden. Ter voorkoming van onevenredig nadeel ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de tot dusver geldende planregeling van het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel" activiteiten als bedoeld in milieucategorie 3.1 op het gehele perceel van [appellant B], dus ook op een aanzienlijk kortere afstand dan 30 meter van de nu geplande woningbouw, zonder meer toelaat en dat de vraag of de in het bestreden bestemmingsplan ten opzichte daarvan vastgestelde beperkingen rechtmatig zijn beter in de bodemprocedure kan worden beantwoord. Gelet op het  voorgaande en in aanmerking genomen de belangen die met de spoedige realisering van woningbouw zijn gemoeid staat de te treffen voorlopige voorziening niet in de weg aan vergunningverlening voor woningbouw buiten de zone van 30 meter als hieronder aangegeven.

Slot en conclusie

5.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het besluit van 30 september 2021 te schorsen, voor zover dit ziet op het perceel van [appellante A] en [appellant B] waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend en de percelen waaraan de bestemming "Wonen-1" is toegekend waarvan de bouwvlakken zijn gelegen binnen een zone van 30 m gemeten vanaf het bestemmingsvlak waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend.

6.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Zaltbommel van 30 september 2021, voor zover dit ziet op het perceel van [appellante A] en [appellant B] waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend en de percelen waaraan de bestemming "Wonen-1" is toegekend waarvan de bouwvlakken zijn gelegen binnen een zone van 30 m gemeten vanaf het bestemmingsvlak waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend (het gebied is in de hierna opgenomen kaart indicatief in het rood weergegeven);

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Zaltbommel tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Zaltbommel aan [appellante A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen   De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022

700