Uitspraak 202104999/1/R1


Volledige tekst

202104999/1/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie met het nummer 44B-73A, nabij de hoek van de Daguerrestraat en de Regentesselaan, aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, drs. ing. P. Haasnoot en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie]. De orac’s zullen in de Daguerrestraat worden geplaatst, naast de gevel van de woning Regentesselaan 91.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3112), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid locatie

3.       [appellant] betoogt dat de locatie niet geschikt is, omdat de loopafstanden die het college aanvaardbaar acht niet gehaald worden. Zij wijst er op dat het college een loopafstand van 75 als uitgangspunt hanteert, en in bijzondere omstandigheden een afstand tot 125 m. Zij voert verder aan dat zonder nadere motivering de locatie is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Verder stelt zij dat de ophaalwagen niet goed door de Daguerrestraat kan rijden, aangezien die te smal is. Die straat zal dus moeten worden aangepast.

4.       Het college hanteert gelet op het bestreden besluit de uitgangspunten die zijn neergelegd in het raadsvoorstel met het kenmerk RIS 160943. Hierin is onder meer als uitgangspunt opgenomen:

"Loopafstand : De maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m. bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m. is toegestaan."

4.1.    Het college heeft toegelicht dat uitgangspunt is om de loopafstanden binnen de maximale loopafstand van 125 m te houden. Het college heeft toegelicht dat in dit geval als bijzondere omstandigheid kan worden aangenomen dat de zijstraten van de Regentesselaan, waaronder de Daguerrestraat, nauw zijn. Als de orac’s dicht bij de kruisingen staan, zullen automobilisten die vanaf de Regentesselaan de Daguerrestraat in willen rijden de ophaalwagen direct kunnen zien. Als de ophaalwagen verder in de straat stilstaat en het verkeer blokkeert, zullen automobilisten achteruit de straat uitrijden, wat volgens het college niet wenselijk is. [appellant] heeft dit niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een maximale loopafstand van 125 m en niet van een loopafstand van ten hoogste 75 m. Over de breedte van de straat heeft het college toegezegd dat de Daguerrestraat op enkele plaatsen, door het rechttrekken van bochten, zal worden aangepast, zodat de ophaalwagen daar doorheen kan rijden. Bovendien zal met een smallere ophaalwagen worden gewerkt. [appellant] heeft niet bestreden dat de Daguerrestraat niet op deze wijze kan worden aangepast.

In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten. Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locaties

5.       [appellant] betoogt dat de plek tegenover Daguerrestraat 19 een geschikter alternatief is. Ook deze plek ligt relatief dicht bij het begin van de straat en er zijn daar geen deuren of ramen waar de orac’s voor komen te staan.

5.1.    Het college heeft gesteld dat deze locatie dieper de straat in ligt en dat daardoor de ophaalwagen niet te zien is door automobilisten die vanaf de Regentesselaan de Daguerrestraat inrijden. Verder stelt het college dat hier een laadpaal met parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen aanwezig is.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de laadpaal niet op de plek staat die [appellant] als alternatief heeft aangedragen. De bedoelde plek ligt ongeveer 10 m vanaf de kruising en enkele meters van de laadpaal. Het college heeft onvoldoende inzichtelijk  gemaakt waarom verkeerskundige problemen zullen ontstaan als de ophaalwagen op die afstand van de kruising stil staat. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is daarmee in strijd met artikel 3:46. Het betoog slaagt.

Conclusie

6.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de locatie 44B-73A is aangewezen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 15 juni 2021, kenmerk DSB/10120869 RIS309084, voor zover het betreft locatie 44B-73A;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

361