Uitspraak 202105599/1/R4


Volledige tekst

202105599/1/R4.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,

en

de raad van de gemeente Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat X" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] en [partij] hebben ieder een nader stuk ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2021, waar [appellant], bijgestaan door ing. A.H. Kleijer, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.T. Merkenij en E.R. Roelofsen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. T.P. Grünbauer, advocaat te Ede, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het bestemmingsplan maakt het mogelijk op het perceel [locatie 1] te Voorthuizen drie appartementencomplexen te realiseren. Op dit perceel is nu een woning aanwezig. Het plan voorziet in de bouw van in totaal twaalf appartementen en vijf bedrijfsruimten.

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] en [locatie 4] in Voorthuizen, direct naast het perceel [locatie 1]. Op zijn percelen zijn een Hubo-bouwmarkt met inpandige houtzagerij, een service- en onderhoudsbedrijf voor reinigings- en onderhoudsapparatuur van Kärcher en een wasstraat gevestigd. [appellant] vreest, doordat de appartementencomplexen dicht bij zijn bedrijven worden gebouwd, dat ter plaatse van de appartementen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, als gevolg waarvan hij in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt.

4.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen milieu-effectrapportage heeft uitgevoerd.

4.1.    Op grond van artikel 1.1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), gelezen in samenhang met onderdeel 3.1 van bijlage I van die wet, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, waaronder artikel 1.6a, van toepassing. Op grond van artikel 1.6a kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

4.2.    Bij de bekendmaking van het besluit heeft de raad gewezen op de toepasselijkheid van de Chw, met de vermelding dat dit betekent dat na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden niet meer kunnen worden aangevuld. De Afdeling stelt vast dat de grond die ziet op de plicht de milieu-effectprocedure te doorlopen niet is opgenomen in het beroepschrift maar in het nadere stuk van [appellant] dat hij pas na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. Die grond blijft daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing.

5.       [appellant] betoogt dat het plan opnieuw in ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd omdat in afwijking van het ontwerp is voorzien in twaalf in plaats van tien woningen. Dat betekent volgens hem dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.     De raad heeft in dit geval het plan vastgesteld met een aantal wijzigingen. Daarbij gaat het met name om een verhoging van het aantal appartementen van tien naar twaalf wat gevolgen heeft voor de invulling van een van de drie gebouwen. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat een wezenlijk ander plan voorligt. Het betoog slaagt niet.

6.       Het betoog van [appellant] dat het plan strijdig is met de ruimtelijke visie Werklandschap Verbindingsweg Voorthuizen van 16 december 2014 (hierna: de ruimtelijke visie) faalt. In de ruimtelijke visie is de locatie aangeduid als gemengd. Er staat verder dat de locatie de toegang tot Voorthuizen markeert en dat hier een bijzonder gebouw de omgeving kan opwaarderen. Gedacht kan worden aan een bedrijfsfunctie met daarboven een bedrijfswoning. Voor deze beeldbepalende locatie geldt het hoogste welstandsregime. De ruimtelijke visie is een richtinggevend toetsingskader voor particuliere initiatieven. Dat maakt dat niet letterlijk van de tekst in de ruimtelijke visie kan worden uitgegaan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de schaal van de omgeving hier niet één groot gebouw maar drie kleinere gebouwen passend zijn. De raad heeft de keuze voor drie gebouwen met op de begane grond bedrijfsruimten en daarboven woningen terecht niet strijdig geacht met de ruimtelijke visie. Wat [appellant] aanvoert over het welstandsregime, ziet op de wijze van uitvoering van de gebouwen en is in deze planprocedure niet aan de orde.

7.       [appellant] stelt dat twee van de drie appartementencomplexen dicht bij zijn percelen gebouwd zullen worden. Hij wijst erop dat de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstand van 30 m voor geluid niet gehaald wordt. Volgens [appellant] zal de geluidsbelasting ter plaatse van de voorziene woningen zodanig hoog zijn dat daar geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg waarvan hij in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt.

7.1.    Uit de plantoelichting volgt dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de bedrijven van [appellant] aansluiting heeft gezocht bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. Hierbij is uitgegaan van categorie 2 groep "bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten", waarvoor ten opzichte van een rustige woonwijk een richtafstand van 30 m geldt. Niet in geschil is dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Dit betekent dat de richtafstand van 30 m kan worden verkleind tot 10 m. Een deel van de in het plan toegestane woningbouw is evenwel op ongeveer 2,5 tot 3 m voorzien van de percelen van [appellant]. Er wordt dus in geruime mate niet voldaan aan de richtafstand van 10 m.

De raad heeft daarom nader akoestisch onderzoek laten doen door SurroundConsult naar de geluidsimmissie van de Hubo bouwmarkt en het bedrijf Kärcher, met daarbij de wasstraat. In het onderzoek is onder meer getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het rapport van SurroundConsult van 9 maart 2021, dat de raad ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, blijkt onder meer dat bij de bestaande woning aan de [locatie 1] niet wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer.

In het verweerschrift stelt de raad dat op 19 november 2021 met het oog op deze woning maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld. De raad stelt zich op het standpunt dat deze voorschriften ook positieve gevolgen hebben voor het akoestisch klimaat van de toekomstige bewoners van de appartementen in het plangebied.

De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad zo dat de nieuw voorziene woningen volgens hem in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en het plan niet zal leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [appellant]. Een dergelijke conclusie staat echter niet in het rapport van SurroundConsult. De raad heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat het plan geen belemmering zal opleveren voor de bedrijfsvoering van de Hubo-bouwmarkt en het bedrijf Kärcher. Daarbij is van belang dat zowel het voornemen om maatwerkvoorschriften vast te stellen als het besluit daarover dateren van na het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Bovendien worden in het rapport van SurroundConsult andere maatregelen genoemd dan vermeld in de maatwerkvoorschriften. Daarbij komt nog dat Go-consult zich in opdracht van [appellant] op 15 juni 2021 kritisch heeft uitgelaten over het rapport van SurroundConsult.

Verder is de stelling van de raad dat de maatwerkvoorschriften ook soelaas bieden voor het akoestisch klimaat in de nieuw voorziene woningen, niet deugdelijk gemotiveerd en niet cijfermatig onderbouwd, waarbij van belang is dat een deel van de nieuw voorziene woningen dichter bij het perceel van [appellant] is geprojecteerd dan de bestaande woning.

Het betoog slaagt.

8.       [appellant] betoogt dat er volgens de VNG-brochure een afstand van minimaal 10 m dient te worden aangehouden voor geur bij autowasserijen. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat het hier om een gemengd gebied gaat als bedoeld in de brochure. De richtafstand van 10 m voor geur kan om die reden met één afstandsstap worden verlaagd tot 0 m. [appellant] heeft verder geen argumenten aangevoerd waarom ter plaatse van de meest nabij de wasstraat voorziene woningen uit een oogpunt van geur geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

9.       [appellant] stelt dat de woningen op een afstand van 7,5 m van de bouwmarkt met houtzagerij komen te liggen, dus op een kortere afstand dan de 10 m die de VNG-brochure voor het aspect gevaar noemt. Het gaat hier om een zagerij als onderdeel van een bouwmarkt, dus niet om een bedrijf dat zich in het bijzonder toelegt op zaagwerkzaamheden. De zagerij is inpandig. Volgens [appellant] zal de zagerij in de toekomst mogelijk inpandig verplaatst worden waardoor deze nog dichter bij de woningen komt te liggen. Van concrete plannen om de zagerij in de richting van de nieuwe woningen te verplaatsen is evenwel niet gebleken. [appellant] heeft verder geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de inpandige zagerij gevaar voor bewoners van de nabij voorziene woningen kan opleveren. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aspect gevaar geen belemmering vormt voor de in het plan voorziene woningbouw. Het betoog faalt.

10.     [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de ruimtelijke visie in te weinig groen en in te veel verharding voorziet. Daartoe voert hij aan dat langs de Baron van Nagellstraat slechts wordt voorzien in een 1 m brede ligusterhaag. Bij plannen die hij zelf ontwikkelt, vraagt de gemeente om een 5 m brede groenstrook. Verder is in het plangebied voorzien in slechts 36% groen, aldus [appellant].

10.1.  Het bestemmingsplan voorziet in een groenstrook langs de Baron van Nagellstraat van ongeveer 3 m. De nadere invulling is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd met het beplantingsplan en het inrichtingsplan. De begrenzing met de Baron van Nagellstraat wordt volgens het beplantingsplan gevormd door een ligusterhaag met een breedte van 1 m. Uit het inrichtingsplan volgt dat tussen de woongebouwen en de ligusterhaag een groene invulling met daarbij een greppel komt. De raad heeft deze groenstrook in redelijkheid voldoende kunnen achten. Wat [appellant] betoogt over de van hem verlangde 5 m brede groenstrook faalt omdat dit, zo heeft de raad ter zitting toegelicht, om een andere situatie gaat, namelijk om een perceel waar voor het overige geen groen aanwezig is. Die situatie is dus niet vergelijkbaar en noopt niet tot het aanhouden van 5 m brede groenstroken in het voorliggende plan.

Verder volgt uit het beplantingsplan dat er, overeenkomstig het advies in de boomeffectanalyse van 18 maart 2019, voor is gekozen de aanwezige Kastanje en Esdoorn te behouden. Daarnaast is voorzien in een aantal kleine bomen en heesters, hagen en vaste planten. Hiermee en met een invulling van 36% als tuin valt niet in te zien dat de raad onnodig veel verharding en te weinig groen mogelijk heeft gemaakt. De raad heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de oppervlakte van de nieuwe woongebouwen om deze reden te verkleinen.

Het betoog faalt.

11.     [appellant] betoogt dat het plan te weinig parkeerplaatsen mogelijk maakt. In plaats van achttien zouden er 19,4, afgerond twintig, moeten komen. Als uitgegaan wordt van tien sociale en vijf middeldure koopwoningen zijn zelfs 28 parkeerplaatsen nodig, aldus [appellant].

11.1.  Voor de parkeerplaatsen is in artikel 7.2 van de planregels verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 (hierna: de nota). In de plantoelichting is in paragraaf 5.14 uiteengezet dat volgens die normen 16,2 parkeerplaatsen nodig zijn wat is afgerond op zeventien. In het inrichtingsplan dat ingevolge artikel 8.1.1 van de planregels als een voorwaardelijke verplichting geldt, is voorzien in achttien parkeerplaatsen.

11.2.  Met het plan is de bouw van huurwoningen beoogd. Dit is geborgd via de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld en privaatrechtelijk overeengekomen tussen de gemeente en [gemachtigde]. Daarbij is het oorspronkelijke uitgangspunt van de bouw van koopwoningen, zoals benoemd in de door [appellant] overgelegde akte van levering, verlaten. De raad heeft dan ook terecht niet het parkeerkencijfer voor koopwoningen gehanteerd.

[appellant] heeft in zijn berekening het aandeel bezoekers apart meegeteld. Uit de nota volgt evenwel dat, zoals de raad heeft gedaan, het aandeel bezoekers deel uitmaakt van het kencijfer per woning. Daar waar in de tabel 1,5 per woning staat, gaat het dus om 1,2 bewonersaandeel en 0,3 bezoekersaandeel. De raad is op deze wijze terecht op 16,2 parkeerplaatsen uitgekomen.

De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de nota en dat met achttien parkeerplaatsen aan de behoefte voor parkeren kan worden voldaan. Het betoogt faalt.

12.     [appellant] betoogt dat de raad het risico van brandoverslag vanuit de wasstraat naar de woningen toe niet heeft bezien en dat er uit een oogpunt van brandveiligheid te weinig afstand is gehouden tussen de woningen en de bedrijfsgebouwen.

12.1.  De brandweer Gelderland-Midden heeft op 15 april 2021 een advies uitgebracht over de realisatie van de drie woongebouwen. De brandweer heeft aangegeven uit een oogpunt van brandveiligheid geen bezwaar te hebben tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor de gebouwen. Uit de bij het advies gevoegde tekeningen blijkt dat de weerstand tegen brandoverslag van de gebouwen voldoende is. Waarom door het risico van brandoverslag vanuit de wasstraat niet van het advies van de brandweer kan worden uitgegaan, heeft [appellant] niet nader toegelicht. Wat hij betoogt in zijn nadere stuk over de brandwerendheid, wordt beoordeeld bij de vergunningverlening voor de gebouwen. Het betoog faalt.

13.     Gelet op wat de Afdeling onder 7.1 heeft overwogen, is het beroep gegrond. Het besluit van 7 juli 2021 wordt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd.

14.     Omdat na de vaststelling van het bestemmingsplan nader onderzoek is gedaan naar de geluidssituatie en maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld zal de Afdeling beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in stand kunnen worden gelaten.

15.     Op 19 november 2021 zijn maatwerkvoorschriften vastgesteld. Deze voorzien erin dat de wasstraat voorzien moet zijn van een deur die een geluidsreductie van minimaal 20 dB(A) bewerkstelligt en dat deze deur gesloten moet zijn tijdens het wasproces. Verder is het verboden op het buitenterrein een hogedrukreiniger te gebruiken, tenzij deze is voorzien van een geluidwerende omkasting die een geluidsreductie van minimaal 20 dB(A) bewerkstelligt. Deze voorschriften zien op de maatgevende bronnen voor de geluidsemissie. Ook zijn hogere waarden voor de gevelbelasting van de nieuwe woningen vastgesteld van 55 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode. Uit de geluidsberekeningen volgt dat daarmee in de nieuwe appartementen kan worden voldaan aan een geluidsbelasting van 35 dB(A). Op 12 november 2021 heeft ER Milieu & Planologie voor de wasstraat geluidmetingen ter plaatse uitgevoerd die dit bevestigen. [appellant] betoogt niet dat niet van de resultaten van de berekeningen en metingen kan worden uitgegaan en ook niet dat deze niet representatief zijn voor de toekomstige situatie met de drie woongebouwen. De raad heeft zich op basis daarvan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met deze nadere maatregelen een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen is gewaarborgd.

De maatwerkvoorschriften zijn opgelegd voor de bestaande situatie met de woning [locatie 1]. Bij uitvoering van het bestemmingsplan zal die woning worden gesloopt. Ook voor de nieuwe situatie met de twaalf woningen zijn de maatwerkvoorschriften van belang. Niet is gebleken dat de voorschriften bezwarend zijn voor de bedrijfsvoering van [appellant] dan wel verder gaan dan nodig is. [appellant] heeft niet betwist dat hij aan die voorschriften kan voldoen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] uit een oogpunt van geluid niet op een onaanvaardbare wijze in zijn bedrijfsvoering wordt geschaad. Het op dit punt aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan klevende gebrek is daarmee hersteld.

16.     De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

17.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 7 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat X";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bechinka

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

371