Uitspraak 202000319/1/R3


Volledige tekst

202000319/1/R3.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Makkinga, gemeente Ooststellingwerf,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2019 in zaak nr. 18/3533 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2018 heeft het college aan motorsportvereniging "De Prikkedam" (hierna: MSV De Prikkedam) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een geluidscherm op het perceel Prikkedam 1A in Makkinga (hierna: het perceel).

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 april 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Boersma en C.F. Freese, heeft via videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Op de zitting is MSV De Prikkedam, vertegenwoordigd door [gemachtigde], via videoverbinding, en [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 15 februari 2018 heeft MSV de Prikkedam een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een geluidscherm van 1,4 m hoog en 200 m lang op het perceel. De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en het milieuneutraal veranderen van een inrichting.

2.       Ten tijde van het indienen van de aanvraag en de besluitvorming was het vorige plan "Plan in Hoofdlijnen" uit 1964 van rechtswege komen te vervallen, waardoor ter plaatse van de gronden waarop het geluidscherm is voorzien geen planologisch regime gold.

Wel was een voorbereidingsbesluit van kracht, op grond waarvan een aanhoudingsplicht gold voor het wijzigen van het gebruik van de gronden of bouwwerken op het perceel. Het college heeft op grond van artikel 3.3, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) de aanhoudingsplicht doorbroken en de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a en e, onder 2˚, en artikel 3.10, derde lid, van de Wabo verleend.

3.       [appellant] woont op het perceel [locatie] in Makkinga, op ongeveer 152 m afstand tot het perceel waar het geluidscherm wordt aangelegd. [appellant] heeft zicht op het geluidscherm.

4.       De van belang zijnde regelgeving is opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank

5.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college het besluit van 16 oktober 2018 niet toereikend heeft gemotiveerd. Daartoe heeft zij overwogen dat de beslissing om de aanvraag op grond van artikel 3.3 van de Wabo niet aan te houden, deugdelijk dient te worden gemotiveerd. Op het moment dat het college deze beslissing nam, was geen - voorlopige - tekst van het bestemmingsplan gepubliceerd, laat staan een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het lag daarom op de weg van het college om in het besluit concreet en duidelijk aan te geven of en zo ja op welke wijze, de activiteit in overeenstemming is met de bepalingen van het nieuwe bestemmingsplan en aan te geven dat voor het college op dat moment voldoende duidelijk was dat deze bepalingen in het nog te doorlopen besluitvormingstraject in stand zouden blijven. De in het besluit op bezwaar door het college gegeven motivering, namelijk dat zeer aannemelijk is dat geluidbeperkende maatregelen mogelijk worden gemaakt in het nieuwe bestemmingsplan, is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Er wordt immers door het college onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze de activiteit in overeenstemming is met de bepalingen, zoals de hoogte van geluidschermen of locatie waar deze moet worden toegepast.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 oktober 2018 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de raad van de gemeente Ooststellingwerf op 10 juli 2019 (lees: 7 oktober 2019) het bestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam"(hierna ook: het bestemmingsplan) heeft vastgesteld en het geluidscherm in overeenstemming is met de bepalingen van dit bestemmingsplan.

De rechtbank heeft de overige beroepsgronden van [appellant] besproken en geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

6.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.

Hoger beroep

Vooringenomenheid

7.       [appellant] betoogt dat het college het besluit van 16 oktober 2018 in strijd met het verbod op vooringenomenheid zoals bedoeld in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft genomen. De reden hiervoor is dat de gemachtigde van de raad via e-mail contact heeft gehad met MSV De Prikkedam.

7.1.    [appellant] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Dit betoog moet buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog over vooringenomenheid niet al bij de rechtbank kon worden gehouden. [appellant] had dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.

In stand laten rechtsgevolgen

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2018 in stand heeft gelaten. Doordat de rechtbank de onderbouwing van het besluit zelf heeft aangevuld, is de rechtbank haar bevoegdheid volgens [appellant] te buiten gegaan. Daar komt bij dat rechtbank ten onrechte nieuwe feiten en omstandigheden heeft meegewogen, die dateren van na de beslissing op bezwaar, aldus [appellant].

[appellant] voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat het geluidscherm in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Zo schrijft artikel 5.4.6 van de planregels voor dat de hoogte van het geluidscherm 2 m moet zijn, terwijl het bestaande geluidscherm maar 1,5 m is. Ook moet de lengte van het geluidscherm volgens [appellant] 150 m zijn, terwijl er 200 m is vergund, waarvan maar 50 m is aangelegd. Daarnaast is de voorwaardelijke verplichting in artikel 5.4.6 volgens hem rechtsonzeker, omdat hiervan op grond van artikel 5.5.1 van de planregels kan worden afgeweken.

[appellant] voert daarnaast aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan nog niet in werking was getreden ten tijde van de uitspraak van de rechtbank.

8.1.    Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te laten, indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, het besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partij zich daarover in voldoende mate heeft kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.

8.2.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 oktober 2018 in stand blijven. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.

8.3.    Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank de onderbouwing van het besluit van 16 oktober 2018 niet zelf aangevuld, maar heeft zij ambtshalve onderzocht of het geschil definitief kon worden beslecht. Bij de beoordeling of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten, moet in beginsel worden uitgegaan van de op het moment van de uitspraak geldende feiten en omstandigheden en het dan geldende recht.

8.4.    De Afdeling stelt vast dat de raad, meer dan een jaar na de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit van 29 december 2017, het ontwerpbestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam" ter inzage heeft gelegd, namelijk op 14 juni 2019. Dit betekent dat op het moment van de uitspraak van de rechtbank op 24 december 2019, het voorbereidingsbesluit en de daaraan gekoppelde aanhoudingsplicht was komen te vervallen op grond van artikel 3.7, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang gelezen met artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

8.5.    De Afdeling is van oordeel dat, hoewel de rechtbank niet heeft onderkend dat er op 24 december 2019 geen aanhoudingsplicht meer bestond, zij er terecht van is uitgegaan dat er geen grond was om de vergunning te weigeren. Hiertoe overweegt de Afdeling dat op het moment dat een aanhoudingsplicht is vervallen, op een ingediende aanvraag dient te worden beslist overeenkomstig het op dat moment voor de gronden geldende planologische regime. Vergelijk (onder 3.1 van) de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2596.

Vast staat dat het door de raad op 7 oktober 2019 vastgestelde bestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam" ten tijde van de uitspraak van de rechtbank op 24 december 2019 nog niet in werking was getreden. Verder staat vast dat, zoals hiervoor onder 2 is overwogen, het daarvoor geldende plan "Plan in Hoofdlijnen" uit 1964 van rechtswege was komen te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat er ten tijde van de uitspraak van de rechtbank geen planologisch regime aan de vergunningverlening in de weg stond. Omdat daarnaast niet is gebleken dat zich andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen, heeft de rechtbank, hoewel op onjuiste gronden, terecht geconcludeerd dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2018 in stand konden blijven.

8.6.    Het voorgaande betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan het betoog van [appellant] over strijd met de regels van het bestemmingsplan.

Goede ruimtelijke ordening

9.       De overige betogen die [appellant] heeft aangevoerd in zijn hogerberoepschrift en zijn nadere stukken, zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in overweging 4.2 van de aangevallen uitspraak. In die overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Ook aan deze betogen komt de Afdeling niet meer toe. De vraag of er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening is immers alleen dan aan de orde, als de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd in strijd zou zijn met het geldende planologisch regime, en daarvan is in dit geval geen sprake.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

271-933.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

e.

1°. het oprichten,

2°. het veranderen of veranderen van de werking of

3°. het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk,

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 3.3

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren maar voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht vóór de dag van ontvangst van de aanvraag:

a. een voorbereidingsbesluit in werking is getreden;

b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd;

[…]

2. De aanhouding duurt totdat:

a. het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 3.7, vijfde of zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vervallen;

[…]

3. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

Artikel 3.10

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:

[…]

c. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;

[…]

3.In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

[…].

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Artikel 3.7

5. Een voorbereidingsbesluit vervalt, indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

[…]

Regels van het bestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam"

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Motorcrossterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

b. voor geluidwallen en geluidschermen;

[…]

Artikel 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,00 m;

b. de bouwhoogte van geluidschermen op geluidwallen mag niet meer bedragen dan 2,00 m, gemeten vanaf het hoogste punt van de kruin van het op het scherm aansluitende deel van de wal;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6,00 m.

5.4.6 Voorwaardelijke verplichtingen

Het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van sport - motorcrossbaan' voor motorcrossactiviteiten is slechts toegestaan, als uiterlijk binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit plan de benodigde vergunning(en) op ontvankelijke wijze zijn aangevraagd en meldingen zijn gedaan voor het geluidscherm als bedoeld in Bijlage 2 bij het bevoegd gezag en als uiterlijk binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning(en) het geluidscherm als bedoeld in Bijlage 2 is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, met dien verstande dat te allen tijde moet worden voldaan aan het bepaalde in lid 5.4.2.

5.5.1 Afwijken voor andere geluidmaatregelen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a. de in natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

b. het milieu;

c. de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;

d. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;

e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

f. het bebouwingsbeeld;

g. de verkeersveiligheid;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.6 in die zin dat een andere geluidmaatregel wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, die voorziet in een minimaal gelijk beschermingsniveau.