Uitspraak 202106741/2/R3


Volledige tekst

202106741/2/R3.
Datum uitspraak: 13 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Enschede,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Leuriks Oost 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. V.G. van Pesch en ing. M.G. Olthuis, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van 74 woningen in een nog onbebouwd gebied tussen de Gronausestraat, de Oostweg, de Keppelerdijk en het landgoed De Leuriks in Enschede mogelijk. Op grond van het bestemmingsplan "Eschmarke" uit 1996 rustte op grote delen van dit gebied al de bestemming "Wonen (nader uit te werken door burgemeester en wethouders)". Omdat de voorgenomen invulling van het plangebied niet geheel binnen de betreffende regels van dat bestemmingsplan past, heeft de raad ervoor gekozen om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

[verzoeker] is eigenaar van het perceel sectie AA, nummer 1817 langs de Oostweg. Dat perceel bestaat uit bosgrond. Dit perceel is aan drie zijden omgeven door het plangebied. [verzoeker] is het er niet mee eens dat het bestemmingsplan op korte afstand van dit perceel woningbouw mogelijk maakt.

Spoed

3.       De bedoeling is dat alle woningen via particulier opdrachtgeverschap worden gerealiseerd. De raad heeft naar voren gebracht dat de gemeente met het oog daarop op zo kort mogelijke termijn wil beginnen met het bouwrijp maken van de gronden en het aanleggen van infrastructuur in het plangebied. Daarna wil de gemeente starten met de verkoop van de aldus aangelegde bouwpercelen. Zoals ook in de plantoelichting is beschreven, bestaat volgens de raad een grote behoefte aan de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit betekent dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek tot schorsing van het plan. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, anders dan [verzoeker] veronderstelt, de raad niet is gehouden om aan te tonen dat uitvoering van het bestemmingsplan redelijkerwijs niet kan wachten totdat de bodemprocedure is afgerond.

Natuurwaarden

4.       [verzoeker] betoogt dat de uitvoering van het bestemmingsplan niet alleen de natuurwaarden in het plangebied onherstelbaar zal aantasten, maar ook die op zijn bosperceel, dat aan drie zijden wordt ingesloten door het plangebied. De raad heeft hier volgens hem onvoldoende onderzoek naar gedaan. [verzoeker] kondigt aan dat hij zijn beroep zo snel mogelijk verder zal onderbouwen met een onderzoek door een door hem in te schakelen deskundige, maar dat dit niet eerder lukt dan in de tweede helft van 2022. Deze deskundige zal de onderzoeken waarop de raad zich baseert, waaronder de stikstofberekeningen en de quickscan over beschermde planten- en diersoorten, nader beoordelen en een eigen onderzoek uitvoeren. Tot die tijd dienen volgens hem in het plangebied geen werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan plaats te vinden.

4.1.    Voor zover volgens [verzoeker] moet worden getwijfeld aan de juistheid van de stikstofberekeningen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.1.1. Aan het bestemmingsplan liggen onder meer berekeningen van de te verwachten stikstofdepositie op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Aamsveen en Dinkelland ten grondslag, ter beoordeling of de mogelijk gemaakte activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in deze gebieden. Uit deze berekeningen volgt volgens de raad dat geen significante negatieve gevolgen zijn te verwachten.

4.1.2. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

4.1.3. Het bosperceel van [verzoeker] ligt op een afstand van enkele kilometers van de Natura 2000-gebieden Aamsveen en Dinkelland. Zijn woonadres in Haaksbergen bevindt zich op een nog grotere afstand van deze gebieden. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat zijn belang is verweven met het algemeen belang bij de bescherming van deze gebieden op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). De rechtsregel waarop [verzoeker] zich beroept strekt dan ook niet tot bescherming van zijn belang. Naar verwachting van de voorzieningenrechter zal zijn beroepsgrond in zoverre in de bodemprocedure alleen al daarom niet kunnen slagen.

4.2.    Voor zover volgens [verzoeker] moet worden getwijfeld aan de beoordeling door de raad van de effecten van uitvoering van het plan op beschermde planten- en diersoorten, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.2.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

4.2.2. In paragraaf 5.3.2 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van de uitvoering van het plan voor beschermde planten- en diersoorten, onder verwijzing naar de quickscan "Natuurwaardenonderzoek Leuriks-Oost Enschede in het kader van de Wet Natuurbescherming" van Natuurbank Overijssel van 1 mei 2020, geactualiseerd op 23 september 2020. Daarin staat dat in één van de te handhaven groenzones rondom de woningbouwlocatie een buizerdnest is aangetroffen. Hier is een bouwkavel geschrapt en is afgezien van het aanleggen van wandelpaden. Om te verzekeren dat het plan kan worden uitgevoerd zonder het buizerdnest te verstoren, is een ecologisch werkprotocol opgesteld dat deel uitmaakt van de bijlagen bij de plantoelichting. Ook is blijkens een aanvullend onderzoek van Natuurbank Overijssel van 9 juni 2021 bij een te handhaven poel in het zuidoosten van het plangebied een kamsalamander aangetroffen. Ook hier zullen werkzaamheden alleen volgens een ecologisch werkprotocol mogen plaatsvinden. Met inachtneming hiervan kan volgens de raad op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat hoofdstuk 3 van de Wnb over soortenbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.3. In paragraaf 3.3 van de quickscan is ook ingegaan op de invloedssfeer van de mogelijk gemaakte activiteiten. Deze invloedssfeer is volgens de quickscan lokaal. Mogelijk zijn tijdens de werkzaamheden geluid, stof en trillingen waarneembaar in het gebied rondom het plangebied, maar deze effecten zijn volgens de quickscan incidenteel en kortstondig en hebben geen wezenlijke schadelijke invloed op beschermde soorten, rust- of voortplantingsplaatsen buiten het plangebied.

Verder heeft de raad bij het verweerschrift de notitie "Advies beïnvloeding [verzoeker]bosje door realisatie nieuwbouwwijkje Leuriks-Oost" van Natuurbank Overijssel van 2 december 2021 ingezonden. Daarin wordt geconcludeerd dat tussen het plangebied en het perceel van [verzoeker] bos ligt van tussen de 36 en 112 m breed. Het bos op het perceel van [verzoeker] wordt niet fysiek beïnvloed, maar mogelijk is als gevolg van de uitvoering van de bouwactiviteiten enig geluid waarneembaar. Dit leidt volgens de notitie echter niet tot het doden van beschermde dieren of het verstoren van de vaste rust- of voortplantingsplaats van beschermde soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen vrijstelling van de verbodsbepaling in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling geldt. Daarvoor is het verstorend effect volgens de notitie te kortstondig, tijdelijk, maar vooral ook te beperkt in volume.

4.2.4. [verzoeker] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid van de conclusies in de quickscan en de notitie en voor het oordeel dat de raad in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De enkele aankondiging van [verzoeker] dat hij zijn beroep op dit punt zal aanvullen aan de hand van een nog uit te voeren nader onderzoek door een deskundige, leidt niet tot gerede twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in zoverre in stand zal kunnen blijven.

Uitvoerbaarheid afwatering

5.       [verzoeker] betoogt dat de wijze waarop de afwatering vanaf de te bebouwen percelen is voorzien, niet uitvoerbaar is. Voor de aansluiting van één van de te realiseren watergangen op de bestaande watergang langs de Oostweg is een deel van het perceel van [verzoeker] nodig. De gemeente beschikt niet over deze grond en heeft daartoe ook geen actie ondernomen, aldus [verzoeker].

5.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat onder meer de aanleg van een watergang in het zuidelijke deel van het plangebied is voorzien, die loopt tot aan de oostelijke grens van het plangebied en zal moeten aansluiten op een bestaande watergang langs de Oostweg. Het perceel van [verzoeker], waarvan een smalle strook langs de Oostweg doorloopt tot dicht bij de kruising met de Keppelerweg ten zuiden van het plangebied, bevindt zich daartussen. De raad heeft toegelicht dat het voor de aansluiting van deze watergang evenwel niet noodzakelijk is om het perceel van [verzoeker] aan te wenden. Het voornemen is immers om de watergang vóór de grens met het perceel van [verzoeker] te laten afbuigen, langs die grens te laten lopen en ten zuiden van dat perceel te laten aansluiten op de watergang langs de Oostweg. Die afbuiging zal worden aangelegd op de gemeente in eigendom toebehorende gronden en het plan staat daaraan ook niet in de weg.

Alleen al gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor gerede twijfel of het bestemmingsplan op het punt van de uitvoerbaarheid van de afwatering in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven.

Conclusie

6.       Samenvattend ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021

727