Uitspraak 202105040/3/A3


Volledige tekst

202105040/3/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Stichting HoogOverijssel, gevestigd te Dalfsen,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 juni 2021 in zaak nr. 20/2004 in het geding tussen:

de Stichting

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2020 heeft de minister besloten op een verzoek van de Stichting op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

Bij besluit van 28 september 2020 heeft de minister het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juni 2021 heeft de rechtbank:

- het door de Stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard;

- het besluit van 28 september 2020 vernietigd, en

- de minister opgedragen om binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben de Stichting en de minister hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 december 2021, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. M. Bekooy, advocaat te Deventer, en [gemachtigde B], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

1.1.    Naar aanleiding van een Wob-verzoek van de Stichting heeft de minister het document "Feitelijke reserveringsruimte vliegvelden onder PAS" in een GML-bestand verstrekt. De Stichting stelt dat dit bestand een uitvoerbestand is en de daarbij behorende invoer- en controlebestanden ontbreken. Volgens de rechtbank heeft de Stichting aannemelijk gemaakt dat er ook een invoerbestand is dat alleen betrekking heeft op Lelystad Airport. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich moet inspannen om dat bestand te achterhalen.

De minister heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek is op 9 september 2021 ter zitting van de voorzieningenrechter behandeld. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat de minister op die zitting heeft toegezegd het bij het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM) berustende GML-invoerbestand, dat correspondeert met het al aan de stichting verstrekte GML-uitvoerbestand, binnen vier weken aan de Stichting te verstrekken. De Stichting heeft met die toezegging ingestemd. Onder die omstandigheden heeft de minister zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Voor zover de minister zich in deze voorlopigevoorzieningsprocedure op het standpunt stelt dat die intrekking onder de voorwaarde was dat hij geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet.

1.2.    Bij brief van 6 oktober 2021 heeft de minister aan de Stichting het hiervoor bedoelde invoerbestand in het bestandsformaat ‘shapefile’ gezonden, omdat het invoerbestand niet in GML-formaat aanwezig is. De minister stelt dat een ‘shapefile’-formaat omgezet kan worden in een GML-formaat. Volgens de minister is hij zijn toezegging nagekomen en hoeft hij geen nieuw besluit op bezwaar te nemen. De stichting stelt dat het toegezonden bestand niet het bestand is dat haar is toegezegd. Met haar verzoek om een voorlopige voorziening wil de stichting bereiken dat de minister de opdracht van de rechtbank uitvoert en een nieuw besluit op bezwaar neemt. De stichting verzoekt de voorzieningenrechter de minister daartoe een termijn te stellen en daaraan zo nodig een dwangsom te verbinden.

1.3.    De vraag of aan de toezegging op de zitting van 9 september 2021 is voldaan, staat in deze voorlopigevoorzieningsprocedure niet ter beoordeling. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit op het bezwaar van de Stichting dient te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. Dat, zoals de minister stelt, een nieuw besluit op bezwaar gelijkluidend zal zijn als het besluit van 28 september 2020, laat die rechtsplicht onverlet.

1.4.    Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de minister bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de Stichting. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de minister aan die opdracht voldoet en ziet geen aanleiding om aan deze voorlopige voorziening een dwangsom te verbinden.

1.5.    De minister moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        draagt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op om binnen vier (4) weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de Stichting HoogOverijssel te nemen;

II.       veroordeelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij de Stichting HoogOverijssel in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,- (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Stichting HoogOverijssel het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,- vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021

629