Uitspraak 202105459/1/R3 en 202105459/2/R3


Volledige tekst

202105459/1/R3 en 202105459/2/R3.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Giethoorn,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 11 augustus 2021 in zaak nrs. 21/1022 en 21/1023 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2020 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 5.2.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Giethoorn" van 17 oktober 2017 (hierna: het bestemmingsplan) geplaatste chalet op het perceel [locatie] in Giethoorn te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 31 december 2020 ongegrond verklaard, waarbij de motivering van het primaire besluit is gewijzigd, in die zin dat het gaat om een overtreding van zowel onderdeel a als van onderdeel c van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo en de verwijzing naar artikel 5.2.1 van de planregels is gewijzigd naar artikel 15.2.1.

Bij uitspraak van 11 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 26 oktober 2021, waar [appellante], via een videoverbinding vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.K. de Vries, zijn verschenen. Verder is op de zitting partij], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       [appellante] woont op het perceel [locatie] te Giethoorn. Op een gedeelte van het perceel [locatie] dat in het bestemmingsplan de bestemming "Horeca" heeft, heeft zij in 2019 een chalet geplaatst. Het chalet is geplaatst zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

3.       Naar aanleiding van een melding heeft een toezichthouder op 27 maart 2020 geconstateerd dat er op het perceel van [appellante] zonder omgevingsvergunning een chalet is geplaatst. Op 11 mei 2020 en 22 september 2020 heeft het college [appellante] ambtelijke waarschuwingen gegeven, waarbij is aangegeven dat van [appellante] verwacht wordt dat zij het chalet verwijdert en verwijderd houdt, omdat sprake is van het bouwen van een gebouw buiten het bouwvlak, het gebruik daarvan in strijd is met het bestemmingsplan "Giethoorn" en legalisatie niet mogelijk is. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor vermeld onder "Procesverloop".

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat voor het chalet geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien voor een vernietiging van het besluit van 15 juni 2021, omdat het chalet zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo zou zijn geplaatst. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 15.2.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan wordt overtreden. Het hoger beroep van [appellante] richt zich alleen tegen dit laatste onderdeel. [appellante] betoogt dat artikel 15.2.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan niet wordt overtreden, omdat het chalet geen gebouw is. Hiertoe stelt zij dat het op wielen staat, zodat geen sprake is van een duurzame en direct verbinding met de aarde.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het chalet een gebouw is en dat het direct is verbonden met de aarde.

4.2.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan[…]."

Artikel 15.2.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan luidt: "Op de voor ‘Horeca’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding ‘bouwvlak’."

4.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat alleen in geschil is of met het plaatsen van het chalet in strijd met artikel 15.2.1, aanhef en onder a, van de planregels een gebouw buiten het bouwvlak is gebouwd. Hierbij is relevant of het chalet kan worden aangemerkt als een gebouw zoals gedefinieerd in de definitiebepalingen van het bestemmingsplan. In artikel 1.70 van de regels van het bestemmingsplan staat dat een gebouw een bouwwerk is dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is in artikel 1.50 van de regels van het bestemmingsplan gedefinieerd als een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de uitspraak van de rechtbank terecht is overwogen dat het chalet een bouwwerk/gebouw is. Hierbij wordt voor de directe verbinding gewezen op de leidingen in de grond en voor de duurzaamheid op het feit dat het chalet duidelijk langdurig op dezelfde plaats staat. Op dit punt bestaat dan ook geen aanleiding voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellante] betoogt dat in het besluit op bezwaar pas duidelijk is geworden welke overtreding ten grondslag ligt aan de bevoegdheid om handhavend op te treden, zodat de rechtbank reeds om die reden aanleiding had moeten zien om het beroep gegrond te verklaren. Hiertoe stelt zij dat het niet geoorloofd is om pas in bezwaar duidelijkheid te scheppen over de overtreding.

5.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat het college het primaire dwangsombesluit heeft gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 5.2.1 van de planregels is gewijzigd naar artikel 15.2.1. De mening van [appellante] dat het college in de beslissing op bezwaar dit voorschrift niet had mogen wijzigen, deelt de voorzieningenrechter niet. De gelaste wijze van handelen door de overtreder is zowel in het primaire besluit als in de beslissing op bezwaar het geplaatste chalet op het perceel [locatie] in Giethoorn te verwijderen en verwijderd te houden, waarbij als reden is genoemd dat het chalet buiten de aangewezen bouwvlakken is geplaatst. De last is inhoudelijk dus niet veranderd.

Het betoog slaagt niet.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021

646