Uitspraak 202102357/1/R4


Volledige tekst

202102357/1/R4.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2016 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd ten aanzien van het gebruik van een loods op het perceel [locatie] te Gendt.

Tegen dat besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant]. Daarbij heeft het college de last onder bestuursdwang ingetrokken en aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de loods te beëindigen en beëindigd te houden.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. van Rijbroek, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het perceel [locatie] te Gendt. Op het perceel staat een loods. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van 26 november 2019. Het college heeft dat besluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3320. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college op onjuiste gronden tot intrekking van de last onder bestuursdwang van 15 november 2016 was gekomen. Ook heeft de Afdeling daarin ter voorlichting van partijen opgemerkt dat het haar voorkomt dat een last onder dwangsom een efficiënter instrument vormt om op te treden tegen gebruik van de loods in strijd met het bestemmingsplan dan een last onder bestuursdwang. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Overtreding

2.       Ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied Gendt' rust op het perceel [locatie] te Gendt de bestemming "Agrarisch gebied". Het gebruik van de loods anders dan voor agrarische doeleinden is in strijd met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, negende lid, van de planregels. Het gebruik van de loods anders dan voor agrarische doeleinden zonder omgevingsvergunning is daarmee in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

2.1.    [appellant] voert aan dat het college in de periode tussen de eerdere beslissing op bezwaar van 21 november 2017 en het nieuwe besluit van 26 november 2019 niet heeft gecontroleerd of nog sprake was van gebruik van de loods anders dan voor agrarische doeleinden. [appellant] bestrijdt dat hij de loods op het moment van het besluit van 26 november 2019 anders dan voor agrarische doeleinden gebruikte.

2.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 oktober 2019 overwogen dat op foto's bij het controlerapport van 3 mei 2017 is te zien dat in de loods onder meer een boot, een caravan, een steiger en ander materiaal aanwezig waren en dat dit duidt op een gebruik van de loods, anders dan voor agrarische doeleinden, in strijd met het bestemmingsplan. De Afdeling heeft daarbij, behalve het controlerapport van 3 mei 2017, ook betrokken de deels recente foto's die ter zitting van 20 augustus 2019 zijn getoond over de situatie op het perceel. Niet is gebleken dat het met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten tijde van het besluit van 26 november 2019 blijvend was beëindigd. Het college was dan ook bevoegd [appellant] een last onder dwangsom op te leggen om het strijdig gebruik te beëindigen en beëindigd te houden. Overigens is ook tijdens een controle op 10 december 2020 nog geconstateerd dat in de loods een speedboot, caravan en kleine rubberen boot aanwezig waren en dat de loods niet agrarisch werd gebruikt.

Het betoog slaagt niet.

Intrekking last onder bestuursdwang

3.       [appellant] betoogt dat zijn bezwaar ten onrechte niet gegrond is verklaard, omdat zijn bezwaar was gericht tegen de last onder bestuursdwang en die last in het besluit van 26 november 2019 is ingetrokken.

3.1.    Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb noopt niet tot een al dan niet gegrondverklaring van een ontvankelijk bezwaar, maar tot een heroverweging van het bestreden besluit. Ook voor de vergoeding van de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is niet relevant of zijn bezwaar gegrond was, maar of het bestreden besluit is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid (artikel 7:15, tweede lid, van de Awb). Dat het college gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om in het kader van een volledige heroverweging de last onder bestuursdwang in te trekken en te vervangen door een last onder dwangsom, betekent niet dat het besluit van 15 november 2016 is herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.

Het betoog slaagt niet.

Herziening bestemmingsplan

4.       Voor zover [appellant] betoogt dat het perceel ten onrechte buiten recente bestemmingsplannen is gelaten, is dat niet gericht tegen het besluit van 26 november 2019.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

826.