Uitspraak 202106098/1/R2 en 202106098/2/R2


Volledige tekst

202106098/1/R2 en 202106098/2/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Eindhoven,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost­Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 augustus 2021 in zaak nrs. 21/1586 en 21/1587 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de herontwikkeling van een bestaand kantoorpand aan de [locatie 1] in Eindhoven (hierna: het perceel) naar vijf appartementen.

Bij besluit van 28 mei 2021 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 1 september 2020 met aanvulling van de motivering en met gewijzigde bouwtekening in stand gelaten.

Bij uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld. Tevens hebben [appellanten] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2021, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], erven van vergunninghoudster (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]), bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [appellanten] wonen aan de [locatie 2]. Zij kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning, omdat zij vrezen dat het bouwplan hun woon- en leefklimaat aantast.

3.       Tussen partijen is niet in geschil dat de herontwikkeling van het kantoorpand naar vijf appartementen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Strijp binnen de ring 2007" (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van dit plan rust op het perceel de bestemming "Kantoren". Ingevolge artikelen 13.1, aanhef en onder a, en 13.4.1 van de planvoorschriften zijn de gronden waarop deze bestemming rust uitsluitend bestemd voor kantoren en is het verboden om de gronden te gebruiken voor woondoeleinden. Omdat het bouwplan volgens het college niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, is de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht verleend.

Toetsingskader

4.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.

4.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kon verlenen, omdat de herontwikkeling van het kantoorpand naar vijf appartementen geen onevenredige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college bij de beoordeling van de leefbaarheid het relevante deel van de Strijpsestraat in redelijkheid mocht afbakenen aan de hand van nabijgelegen woningen in aangrenzende straten en dat deze afbakening voldoende is gemotiveerd. Verder hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de gebiedscoördinator en de leefbaarheidscommissie een te beperkt gedeelte van de woon- en leefomgeving bij de beoordeling hebben betrokken, aldus de rechtbank. Het negatieve leefbaarheidsadvies voor een pand aan de Strijpsestraat 58 betekent volgens de rechtbank niet dat het positieve leefbaarheidsadvies voor het pand op het perceel onjuist of onvolledig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat tussen de panden wezenlijke verschillen bestaan die gevolgen hebben voor de uitkomst van de leefbaarheidstoets. Verder heeft het college voldoende gemotiveerd dat alle bij het college bekende overlastmeldingen in de besluitvorming zijn betrokken. De rechtbank is verder niet gebleken dat het positieve leefbaarheidsadvies zodanige gebreken bevat dat het college in zijn besluitvorming niet van dit advies mocht uitgaan. Volgens de rechtbank heeft het college in zijn belangenafweging voldoende rekening gehouden met de belangen die zijn gediend bij het behoud van de diversiteit in (kleinschalige) functies in de historische radiaal Strijpsestraat. Het college heeft in de belangenafweging doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de omstandigheden dat er een grotere behoefte is aan woningen dan aan kantoorruimte op deze locatie en dat met het bouwplan de gevel van het pand en daarmee de uitstraling in belangrijke mate behouden blijft, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

Leefbaarheid: afstand

6.       [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat een te beperkt gedeelte van de (directe) woon- en leefomgeving van het pand heeft betrokken. Daartoe voeren zij aan dat weliswaar inzichtelijk is welk deel van de Strijpsestraat in de leefbaarheidstoets is betrokken, maar dat onduidelijk is hoe is bepaald wat de directe woon- en leefomgeving van het pand is. Onder verwijzing naar twee kaarten stellen [appellanten] dat het college panden die op verschillende afstanden van het pand liggen in de leefbaarheidstoets heeft betrokken en dat in de Strijpsestraat al veel panden zijn gesplitst. Door het ontbreken van een vaste afstandseis in de leefbaarheidstoets kan het college willekeurig bepalen wat de directe woon- en leefomgeving is en panden die de leefbaarheid beïnvloeden buiten beschouwing laten, aldus [appellanten].

6.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de afstandscirkel van 30 m, als bedoeld in de "Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2020", die wordt gebruikt om te bepalen wat tot het woon- en leefklimaat behoort in het geval van omzetting van een woning naar kamerbewoning of woningsplitsing, niet van toepassing is op de omzetting van een kantoorpand naar appartementen. Het college dient daarom te motiveren welk deel van de Strijpsestraat de directe woon- en leefomgeving van het pand vormt en van belang is bij de beoordeling van de leefbaarheid.

6.2.    Volgens het college is de directe woon- en leefomgeving vastgesteld aan de hand van de nabij het pand gelegen woningen, zoals woningen die in hetzelfde bebouwingsblok, direct tegenover of aan weerszijden van het pand in aangrenzende straten liggen. In het geval van [locatie 1] behoren de panden aan de Strijpsestraat 80 t/m 60, gelegen aan de rechterzijde van en in hetzelfde bebouwingsblok als het pand, Strijpsestraat 51 t/m 37, gelegen recht(s) tegenover het pand, en Merovingersweg 6, 8 en 10, gelegen in hetzelfde pand als Strijpsestraat 37, tot de directe woon- en leefomgeving, aldus het college. Ook zijn vier panden aan de Hastelweg 2 t/m 8, gelegen links van het pand, en de panden die om de hoek van het pand aan de linker- en rechterkant van de naar boven afbuigende Strijpsestraat liggen, te weten Strijpsestraat 53 t/m 69 en Strijpsestraat 54 t/m 94, in de leefbaarheidstoets betrokken. Omdat het pand zich bevindt in een bebouwingsblok met een aaneengesloten rij woningen is ervoor gekozen om de directe woon- en leefomgeving aan de rechterzijde van en recht tegenover het pand bij respectievelijk de straten Den Bult en de Merovingersweg te begrenzen.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd wat de directe woon- en leefomgeving van het pand is en hoe dit is bepaald. De stelling van [appellanten] dat een aantal woningen die op korte afstand van het pand liggen niet in de leefbaarheidstoets zijn betrokken, en dat het college woningen met een negatieve invloed op de leefbaarheid daardoor kan uitsluiten, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende onderbouwd dat het bepalen van de directe woon- en leefomgeving afhankelijk is van de situatie ter plaatse en dat in dit geval is gekeken naar de specifieke ligging van het pand, de indeling/inrichting van zowel de omgeving als het bebouwingsblok en het verloop van de Strijpsestraat. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de panden die weliswaar in de Strijpsestraat liggen, maar voorbij Den Bult en de Merovingersweg, niet tot de directe woon- en leefomgeving van het pand behoren.

Het betoog slaagt niet.

Leefbaarheidsadvies

7.       [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het positieve leefbaarheidsadvies voor het pand niet aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag had mogen leggen. De voorziene herontwikkeling van het pand is volgens [appellanten] vergelijkbaar met het pand aan de Strijpsestraat 58, dat op ongeveer 90 m van het pand ligt en waarvoor een negatief leefbaarheidsadvies is afgegeven. Verder is, anders dan in het leefbaarheidsadvies staat, de leefbaarheid in de Strijpsestraat een terugkerend onderwerp binnen het wijkoverleg "Strijp binnen de Ring", aldus [appellanten]. Uit de notulen van het wijkoverleg en de brief van het bewonerscollectief aan de wethouder van 27 mei 2020 blijkt volgens hen dat buurtbewoners de ontwikkelingen in de Strijpsestraat hebben besproken in het wijkoverleg en hun zorgen hebben geuit over de inbreuk op het woon- en leefklimaat door de woningsplitsingen. Omdat in de leefbaarheidstoets alleen met parkeerproblematiek rekening lijkt te zijn gehouden, betogen [appellanten] dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overlastmeldingen die bij de gemeente bekend zijn in de besluitvorming zijn betrokken.

7.1.    Het college is voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving uitgegaan van het formulier "leefbaarheidstoets" dat door de gebiedscoördinator is ingevuld en op 26 mei 2020 door de Leefbaarheidscommissie is goedgekeurd. In de leefbaarheidstoets staat dat de Strijpsestraat weliswaar aan het verstedelijken is, maar dat er geen signalen zijn dat door de vergunningverlening een onevenredige druk op de directe woon- en leefomgeving ontstaat. Ook heeft de gebiedscoördinator geconcludeerd dat de parkeeroverlast niet zal toenemen door het bouwplan, omdat door parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

7.2.    De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het pand op het perceel en het pand aan de Strijpsestraat 58 wezenlijk van elkaar verschillen en dat deze verschillen gevolgen hebben voor de uitkomst van de leefbaarheidstoets. Zoals het college heeft toegelicht, zijn in het pand aan de Strijpsestraat 58 weliswaar appartementen voorzien, maar gaat het daar om een pand met winkelruimte, en geen kantoorruimte, in een ander deel van de Strijpsestraat en, anders dan bij het pand op het perceel, ligt naast het winkelpand een ééngezinswoning die aan beide zijden door kamerverhuur en/of appartementen zou worden ingesloten. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het bouwplan geen vergelijkbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse veroorzaakt, omdat het pand op een groter perceel ligt, het bouwplan in grotere appartementen voorziet en omdat er in dit deel van de Strijpsestraat geen overlast is van het café aan de Strijpsestraat 23. De Afdeling acht deze motivering niet onredelijk. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het negatieve leefbaarheidsadvies voor het pand aan de Strijpsestraat 58 niet betekent dat het positieve leefbaarheidsadvies voor het pand op het perceel onvolledig of onjuist is of gebreken bevat, zodat het college hier in zijn besluitvorming niet vanuit mocht gaan.

7.3.    Ook in hetgeen [appellanten] aanvoeren over het wijkoverleg en de overlastmeldingen in de Strijpsestraat ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het leefbaarheidsadvies niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag had mogen leggen. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat de gebiedscoördinator bij vraag 4 van de leefbaarheidstoets ten onrechte heeft gesteld dat de leefbaarheid in de Strijpsestraat geen terugkerend onderwerp in het wijkoverleg is, overweegt de Afdeling dat het college in zijn verweerschrift heeft verduidelijkt dat de gebiedscoördinator heeft vastgesteld dat in het voor dit bouwplan relevante deel van de Strijpsestraat geen concrete inbreuken op de leefbaarheid zijn vastgesteld, maar dat daarmee niet is gezegd dat het onderwerp "woonverdichting in relatie tot leefbaarheid" niet binnen het wijkoverleg is besproken. Volgens het college bevestigen de overgelegde notulen van het wijkoverleg het beeld dat de gebiedscoördinator schetst, namelijk dat de bewoners zich bewust zijn van de toename van de woonverdichting en hun zorgen daarover uiten. Verder stelt de Afdeling vast dat uit vraag 7 van de leefbaarheidstoets blijkt dat de overlastmeldingen voor dit deel van de Strijpsestraat vooral betrekking hebben op huisvuil, parkeren en bouwen zonder een daarvoor vereiste omgevingsvergunning. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college andere overlastmeldingen voor dit deel van de Strijpsestraat niet in de besluitvorming heeft betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Historische radialen

8.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd hoe het verdwijnen van een winkel/kantoorpand zich verhoudt tot het karakter en het behoud van de historische radiaal van de Strijpsestraat. Volgens [appellanten] kenmerkt de radiaal zich niet alleen door de uitstraling in de vorm van diversiteit aan kleinschalige functies, maar ook door het gebruik van de bebouwing. De ruimtelijke uitstraling van de bebouwing wordt volgens [appellanten] niet alleen bepaald door het aantal appartementen in het pand, maar ook door het soort woningen dat gerealiseerd wordt. De rechtbank heeft dan ook niet onderkend dat het college de prijs/kwaliteitverhouding van de appartementen in zijn afweging had moeten betrekken, aldus [appellanten]. Ook betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verleende omgevingsvergunning het gebruik van het pand als kantoorruimte niet onmogelijk maakt, omdat bij het door de raad van de gemeente Eindhoven op 22 september 2021 vastgestelde bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum buiten de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020" een woonbestemming aan het perceel is toegekend.

8.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college in de belangenafweging voldoende rekening heeft gehouden met het algemeen belang bij het behoud van het karakter van de historische radiaal van de Strijpsestraat. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college in de belangenafweging doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat er op deze locatie een grotere behoefte is aan woningen dan aan kantoorruimte. Het bouwplan voorziet in appartementen van respectievelijk 35, 45, 69, 70 en 84 m², geschikt voor starters en éénpersoonshuishoudens en bedoeld voor langdurige huur. De Afdeling kan het college volgen in zijn standpunt dat juist in de historische radialen deze vorm van woonverdichting passend is en doorgaans beter inpasbaar dan in een reguliere woonstraat, omdat de woonomgeving daar een lagere dynamiek kent. Bovendien blijft met het bouwplan de gevel van het pand en daarmee de uitstraling in belangrijke mate behouden. De Afdeling overweegt verder dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de diversiteit aan functies in de historische radiaal het gebruik van het pand als woonruimte niet uitsluit, omdat zulke functiewisselingen vaker zijn voorgekomen in de Strijpsestraat en dit specifieke kantoorpand in eerdere bestemmingsplannen ook een woonfunctie had. Dat, als door [appellanten] gesteld, in het op 22 september 2021 vastgestelde, niet onherroepelijke bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum buiten de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020" de kantoorbestemming op het perceel is gewijzigd in een woonbestemming, is een vaststelling die dateert van na het besluit op bezwaar en is voor de beoordeling van dit hoger beroep niet van belang.

Het betoog slaagt niet.

Groenplan en parkeren

9.       [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aantal parkeerplaatsen voor voertuigen en stallingsplaatsen voor fietsen in het groenplan niet in overeenstemming is met de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening, zodat ter plaatse niet wordt voldaan aan de parkeernormen, als bedoeld in de "Nota Parkeernormen 2019". Daarmee is het bouwplan volgens [appellanten] in strijd met artikel 4.1, onder a en b, van het op 12 juni 2018 vastgestelde "Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing". Door de afmetingen van de parkeerplaatsen kunnen bovendien parkeerproblemen ontstaan, omdat niet op eigen terrein, maar op naastgelegen percelen geparkeerd zal worden, aldus [appellanten].

9.1.    De Afdeling stelt vast dat het college op grond van artikel 4.1, onder b, van het paraplubestemmingsplan bij het berekenen van de parkeerbehoefte ter plaatse is uitgegaan van de "Nota Parkeernormen 2019", zoals op 24 september 2019 door het college vastgesteld. Niet in geschil is dat de parkeerbehoefte voor dit pand 4 parkeerplaatsen voor voertuigen en 13 stallingsplaatsen voor fietsen is. De Afdeling stelt voorop dat de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening leidend is voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Uit deze bouwtekening blijkt dat het bouwplan voorziet in 4 parkeerplaatsen voor voertuigen en 14 stallingsplaatsen voor fietsen op eigen terrein, waarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd over de afmetingen van de parkeerplaatsen in het groenplan ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, nu de parkeerplaatsen op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening, welke leidend is, voldoen aan de vereiste afmetingen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

11.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

De Voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

531-975

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 8:86, eerste lid, luidt:

"1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting […] nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak."

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, luidt:

"Het is verboden zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk;

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan."

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

2º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen."

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 4, aanhef en onderdeel 9, luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking:

9. Het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen."

Bestemmingsplan "Strijp binnen de Ring 2007"

Artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier relevant, luidt:

"De op de plankaart voor kantoren aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van kantoren."

Artikel 13.4.1 luidt:

"Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming."

"Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing"

Artikel 4.1, onder a en b, van de planregels luidt:

"a. bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016;

b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm."