Uitspraak 202105299/2/R3


Volledige tekst

202105299/2/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoekers sub 1], allen wonend te Gouda, en de Vereniging Beheer Catsveld Locatie, gevestigd te Gouda (hierna: [verzoeker sub 1] en anderen),

2.       [verzoeker sub 2], wonend te Gouda,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Ridder van Catsweg 683, Gouda" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Vastbouw heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en Vastbouw Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: Vastbouw) hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2021, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bij monde van [verzoekers sub 1] en bijgestaan door [gemachtigde], [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. M.J.S. Spanjersberg, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Davids, drs. H. van Dijk en mr. B.T. Goerdat, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vastbouw, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.J. Molenaar en mr. J.P.H. de Bruijn, beiden advocaat te Arnhem, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Op het perceel was een autobedrijf met een showroom, een autowerkplaats, een wasstraat en een tankstation gevestigd. Vastbouw wil het perceel herontwikkelen met woningbouw. Alle bebouwing binnen het plangebied zal worden gesloopt. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van drie woongebouwen met in totaal maximaal 172 appartementen. Het plan maakt daarnaast de aanleg van groenvoorzieningen, infrastructuur en parkeervoorzieningen, deels in de vorm van een parkeerdek, mogelijk.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen dat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast.

3.       Vastbouw is voornemens op korte tijd een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning in te dienen. Gelet hierop bestaat spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

4.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben meerdere gronden aangevoerd. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een integrale beoordeling van al die gronden. Ten minste enkele van de aangevoerde gronden geven naar het oordeel van de voorzieningenrechter al aanleiding voor twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal zich hierna ook beperken tot overwegingen over die gronden.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen dat onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein voor auto's worden gerealiseerd, zodat overlast van geparkeerde auto's in de omliggende buurten zal ontstaan. Zij voeren in dit verband aan dat kan worden betwijfeld of het mobiliteitsconcept in het rapport 'Mobiliteitsplan Van Loon Locatie' van 29 juni 2021 van Over Morgen (hierna: het mobiliteitsplan), dat voor het plan is opgesteld, naar wens uitpakt. [verzoeker sub 1] en anderen wijzen erop dat de raad niet heeft onderzocht welke maatregelen er nodig zijn als de ambitie uit het mobiliteitsplan niet wordt gehaald.

5.1.    Artikel 11.1 van de planregels luidt:

"a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

b. Aan het bepaalde in 11.1 sub a wordt geacht te zijn voldaan indien:

1. het aantal parkeerplaatsen ten minste overeenkomt met het aantal parkeerplaatsen dat voor het betreffende gebied en de betreffende functie(s) is genoemd in de tabel in Bijlage 1, dan wel;

2. in het parkeren wordt voorzien op de wijze zoals beschreven in Bijlage 2 (mobiliteitsplan);

[…]."

5.2.    Zoals in artikel 11.1, onder a, van de planregels ook tot uitdrukking is gebracht, is voor de raad uitgangspunt dat de door de voorziene woonbebouwing te genereren parkeerbehoefte op eigen terrein wordt gelenigd. Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de raad het Parkeerplan Gouda 2020 vastgesteld. Daarin is voor een aantal delen van de stad, waaronder het deel waarin het plangebied ligt, een parkeernorm vastgesteld. De in het besluit van 29 januari 2020 opgenomen tabel met parkeernormen is als Bijlage 1 bij de planregels gevoegd. Uit de bij het besluit van 30 juni 2021 behorende 'Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' (hierna: de zienswijzennota) volgt dat, indien toepassing wordt gegeven aan deze parkeernorm, 283 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.

In paragraaf 3.2.4.1 van de plantoelichting staat dat in dit geval maatwerk wordt geleverd in de vorm van een door Over Morgen opgesteld mobiliteitsplan, dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit het mobiliteitsplan blijkt onder andere wat de parkeereis is en op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven. Voor de 172 appartementen zal worden voorzien in 234 parkeerplaatsen op eigen terrein. In paragraaf 3.2.5 van de toelichting staat concluderend dat met het mobiliteitsplan wordt voorzien in een passende invulling van de parkeereis en het aspect mobiliteit. Voor het parkeren wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

5.3.    In het mobiliteitsplan staat dat de geldende parkeernormen geen recht doen aan de specifieke eigenschappen van dit plan. In het mobiliteitsplan zijn drie factoren vermeld waardoor het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden verminderd.

Eén van die factoren is deelmobiliteit en MaaS (Mobility as a Service). MaaS is, zo staat in het mobiliteitsplan, een dienst waarbij voor een bepaald bedrag per maand gebruik kan worden gemaakt van mobiliteit op maat. Voor alle bewoners van de woongebouwen zijn drie deelbakfietsen en twaalf deelauto's beschikbaar. Het deelmobiliteitsaanbod is direct bij oplevering beschikbaar. Er wordt een uitgebreid kennismakingsaanbod aan de bewoners geboden in de vorm van een proefpakket met € 100,00 vrije kilometers per huishouden. Om zoveel mogelijk drempels weg te nemen, worden er tenminste twee informatieavonden op locatie gehouden om uitleg te geven over de voertuigen, tarieven en het gebruik ervan. Bij de huur en verkoop van de appartementen wordt er een informatiebrochure verstrekt. Indien deze factor wordt toegepast, kan de parkeereis met 30%, ofwel 60,2 parkeerplaatsen, worden gereduceerd.

Rekening houdend met alle drie de reductiefactoren en het aantal benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers komt het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein uit op 205. Er zullen 234 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

5.4.    De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het mobiliteitsplan redelijk is en hij het voor het bestemmingsplan heeft mogen toepassen. Volgens de raad leidt toepassing van het mobiliteitsplan niet tot risico's voor de parkeergelegenheid.

5.5.    In het bestemmingsplan is niet geborgd dat MaaS gedurende een bepaalde periode beschikbaar wordt gesteld voor bewoners en andere gebruikers. In het bestemmingsplan is ook niet geregeld dat de toekomstige bewoners gebruik moeten maken van de deelauto's. Uit het mobiliteitsplan en het verweerschrift blijkt dat deelname aan MaaS - en ook het daaraan deel blijven nemen - is gebaseerd op vrijwilligheid. De kans bestaat daardoor dat minder bewoners dan verwacht van deze dienst gebruik zullen (blijven) maken en dat meer bewoners een eigen auto zullen hebben. Dat zou dan kunnen betekenen dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn dan de 234 die zullen worden gerealiseerd. In het mobiliteitsplan staat weliswaar dat het gebruik zal worden gemonitord en kan worden bijgestuurd, en de raad verwijst hier ook naar zijn verweerschrift, maar de vraag is of dit tot het gewenste resultaat zal leiden. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat gelet op onder meer de toegekende bestemmingen, die parkeervoorzieningen mogelijk maken, en de toegestane maximale hoogte van de voorziene parkeerdekvoorziening niet is gebleken dat, indien meer bewoners dan verwacht een eigen auto zullen hebben, op eigen terrein meer dan 234 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, terwijl het op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte een uitgangspunt van het plan is.

De voorzieningenrechter betwijfelt daarom of het plan waar het betreft het op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte van de voorziene woningbouwontwikkeling zorgvuldig is voorbereid en berust op een deugdelijke motivering.

6.       [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat de in het bestemmingsplan voorziene hoogbouw zal leiden tot een afname van zonlicht in hun woningen en voortuinen en op hun terrassen, waardoor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan. Zij voeren in dit verband onder meer aan dat in het bezonningsonderzoek is uitgegaan van een door de architect aangeleverd 3D-model van de nieuwbouw en dus niet van de maximale bouwmogelijkheden die het plan biedt.

6.1.    In paragraaf 5.10 van de plantoelichting wordt ingegaan op de gevolgen van de voorziene ontwikkeling op de omliggende bebouwing. Vermeld is dat de raad een norm hanteert die ook wel de lichte TNO-norm wordt genoemd. Volgens deze lichte TNO-norm is er sprake van voldoende bezonning bij ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.

In de plantoelichting staat verder dat Peutz een bezonningsonderzoek heeft uitgevoerd, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In de plantoelichting is op basis van het onderzoek geconcludeerd dat de effecten van de nieuwbouw op de bezonning van de meerderheid van de omringende woningen relatief beperkt is en dat in de nieuwe bebouwingssituatie wordt voldaan aan de bezonningseisen van de lichte TNO-norm. Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, aldus de plantoelichting.

6.2.    In de notitie 'Bezonningsonderzoek Van Loon Gouda' van 23 juni 2021 van Peutz staat dat het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de effecten van de geplande nieuwbouw op de bezonning van de omliggende bebouwing. Naast een kwantificering van de afname van de mogelijke bezonningsduur ten opzichte van de huidige bestemmingsplansituatie is er getoetst of in de geplande bebouwingssituatie wordt voldaan aan de zogeheten lichte TNO-norm, zo staat in de notitie. In de notitie is geconcludeerd dat de effecten van de nieuwbouw op de bezonning van de meerderheid van de omringende woningen relatief beperkt is en dat er voldaan wordt aan de bezonningseisen van de lichte TNO-norm.

6.3.    Voor de beoordeling van de gevolgen van de bouwmogelijkheden van het plan op de omliggende bebouwing voor de bezonning zijn de maximale mogelijkheden die het plan bij recht biedt bepalend. In de notitie van Peutz staat dat het onderzoek is gebaseerd op de rekenkundige bezonning van een 3D-model van de geplande bebouwingssituatie. Dit 3D-model is door de architect aangeleverd. Uit de door de raad bij zijn verweerschrift overgelegde aanvullende notitie van Peutz van 6 oktober 2021 blijkt dat er een verschil bestaat tussen het bouwvolume van het aangeleverde 3D-model en het bouwvolume dat op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De voorzieningenrechter stelt vast dat er bij het onderzoek dus niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan bij recht biedt. De raad heeft daarom niet toereikend gemotiveerd dat in de door het bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakte bebouwingssituatie wordt voldaan aan de lichte TNO-norm en dat het aspect bezonning geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat, zoals in de aanvullende notitie van Peutz staat, er nauwelijks verschillen zullen zijn als het bestemmingsplanvolume zou worden doorgerekend, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze stelling van Peutz verder niet is onderbouwd. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook op dat in de notitie van Peutz van 23 juni 2021 staat dat het gebouw, waarmee in de bezonningsstudie is gewerkt, zodanig is ontworpen dat ook bij woningen direct ten westen van het plan aan de Haastenburg aan de lichte TNO-norm wordt voldaan. Of bij die woningen ook nog wordt voldaan aan de lichte TNO-normen, als - in de bewoordingen van Peutz - het bestemmingsplanvolume zou worden doorgerekend, blijkt daar niet uit.

7.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Groen. Zij voeren aan dat het uitgangspunt in deze structuurvisie is dat een oppervlakte van ten minste 15% van het totale projectgebied openbaar groen dient te worden. Dit is in het bestemmingsplan echter niet gewaarborgd.

7.1.    In de op 6 maart 2019 door de raad vastgestelde Structuurvisie Groen zijn verschillende beleidsregels opgenomen. Eén van die beleidsregels is dat bij planontwikkelingen een oppervlakte ter grootte van ten minste 15% van het totale projectgebied openbaar groen dient te worden.

In paragraaf 4.4.4 van de plantoelichting wordt op deze structuurvisie gewezen en wordt het initiatief daaraan getoetst. Er is geconcludeerd dat minimaal 15% van het plangebied wordt ingericht ten behoeve van openbaar groen wordt voldaan. Het plan is volgens de plantoelichting in overeenstemming met de Structuurvisie Groen.

In de zienswijzennota staat dat in de planregels geen afzonderlijk percentage is opgenomen voor een minimum aan openbaar groen, omdat de beleidsregels uit de Structuurvisie een afzonderlijk toetsingskader vormen.

7.2.    Aan een deel van de gronden in het plangebied is de bestemming "Groen" toegekend. Niet in geschil is dat, als de gronden met de groenbestemming als openbaar groen worden ingericht, wordt voldaan aan de beleidsregel in de Structuurvisie. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] voeren evenwel terecht aan dat in het bestemmingsplan niet, met bijvoorbeeld een voorwaardelijke verplichting, is gewaarborgd dat 15% van het plangebied als openbaar groen wordt ingericht en in stand wordt gehouden. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat ingevolge artikel 3.1 van de planregels op gronden met een groenbestemming ook bijvoorbeeld voet- en fietspaden mogen worden aangelegd. De voorzieningenrechter volgt de raad niet in zijn standpunt dat het niet nodig is om in de planregels hierover iets op te nemen, omdat de structuurvisie een afzonderlijk toetsingskader vormt. Als een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingediend, is toetsing aan de Structuurvisie Groen immers niet aan de orde. Nu de raad met de verwijzing naar de omgevingsvergunningprocedure kennelijk wel publiekrechtelijk geborgd wil zien dat 15% van het plangebied ook daadwerkelijk als openbaar groen wordt ingericht en in stand wordt gehouden, is dienaangaande naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte geen regeling in het plan opgenomen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het plan in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.

8.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen verder dat het bestemmingsplan zal leiden tot onaanvaardbare lichthinder bij hun woningen. Zij voeren aan dat lichthinder kan worden voorkomen door het nemen van bepaalde maatregelen, maar dat in het bestemmingsplan niet met een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat die maatregelen worden getroffen en in stand gehouden. Het bestemmingsplan is daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening vastgesteld.

8.1.    In paragraaf 5.11 van de plantoelichting wordt ingegaan op lichthinder. Er staat dat sprake is van een woningbouwontwikkeling in stedelijk gebied waarbij sprake is van enige mate van lichtuitstraling. Deze lichtuitstraling bestaat, voor zover hier van belang, uit autoverlichting. In dit verband is vermeld dat de lichtuitstraling afkomstig van de centrale parkeervoorziening en het parkeerdek beperkt wordt door de toepassing van een betonnen wand rondom de parkeervoorziening op maaiveldniveau en de toepassing van een opstaande betonnen rand van ongeveer 1 m op het parkeerdek. In de plantoelichting is geconcludeerd dat sprake is van een ontwikkeling in stedelijk gebied, waarin een bepaalde mate van lichtuitstraling is te verwachten. In dit geval wordt de mate van lichtuitstraling als gevolg van dit plan acceptabel geacht op deze locatie. Niet aannemelijk wordt geacht dat sprake zou zijn van onaanvaardbare lichthinder, aldus de toelichting.

8.2.    Uit de toelichting volgt dat de raad het voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat maatregelen worden getroffen om lichthinder door koplampen voor omwonenden te beperken. In de planregels is het treffen van dergelijk maatregelen echter niet gewaarborgd, zodat het besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

9.       [verzoeker sub 1] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet de zekerheid biedt dat de carports op het parkeerdek worden gerealiseerd met een sedumbedekking. Dit is in de plantoelichting vermeld, maar in de planregels is hieromtrent geen verplichting opgenomen.

9.1.    In paragraaf 4.4.5 van de plantoelichting is sedumbedekking van de carports op het parkeerdek vermeld als één van de manieren waarop uitvoering wordt gegeven aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Gouda, neergelegd in het 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019'. Alle maatregelen tezamen hebben de raad tot de conclusie geleid dat in het voorliggende plan in voldoende mate rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de gemeente Gouda op het gebied van duurzaamheid.

Ook bij de beoordeling van de te verwachten lichthinder van de voorgenomen ontwikkeling voor omwonenden in paragraaf 5.11 wordt gewezen op de sedumbedekking van de carports op het parkeerdek als één van de te nemen maatregelen.

[verzoeker sub 1] en anderen betogen terecht dat het aanbrengen en aangebracht houden van deze sedumbedekking in de planregels niet is gewaarborgd. In zoverre heeft de raad de planregels niet vastgesteld in overeenstemming met hetgeen door hem beoogd is en in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk wordt geacht. Gelet daarop is het besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Conclusie

10.     Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

11.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Gouda van 30 juni 2021;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Gouda tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Gouda aan de hierna vermelde verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 360,00 aan [verzoeker sub 1] en anderen, met dien verstande dat met betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 181,00 aan [verzoeker sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2021

473