Uitspraak 202005926/1/A2


Volledige tekst

202005926/1/A2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 september 2020 in zaak nr. 19/2723 in het geding tussen:

[appellante]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij bericht van 18 maart 2019 heeft de RDW [appellante] laten weten dat het niet mogelijk is om kentekenplaten zonder duplicaatcode te verkrijgen.

Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 24 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2021, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, is verschenen. [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.B. Vriesema, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft een personenauto (een BMW ‘youngtimer’) geïmporteerd uit Duitsland (hierna: de auto). De auto was enkele jaren eerder van Nederland naar Duitsland geëxporteerd. [appellante] heeft nieuwe kentekenplaten besteld. Deze kentekenplaten zijn voorzien van een duplicaatcode: er is een "1" op aangebracht. In een mailbericht van 4 januari 2019 heeft [appellante] de RDW daarom verzocht haar "af te helpen" van "het 1-tje". De RDW heeft [appellante] bij mailbericht van 18 maart 2019 (hierna: het mailbericht) geantwoord dat het niet mogelijk is om kentekenplaten zonder duplicaatcode te verkrijgen en dat het verzoek daarom wordt afgewezen. [appellante] is het daarmee niet eens, maar haar bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard (en daarom niet inhoudelijk beoordeeld) omdat het mailbericht volgens de RDW geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waartegen bezwaar openstaat. Dit besluit heeft bij de rechtbank stand gehouden. [appellante] is het daar niet mee eens en is daarom in hoger beroep gekomen.

Het hogerberoepschrift

2.       Ter beoordeling ligt de vraag voor of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het mailbericht niet is gericht op rechtsgevolg.

3.       De rechtbank heeft overwogen dat uit de van belang zijnde wet- en regelgeving niet blijkt dat het al dan niet aanbrengen van de duplicaatcode op de kentekenplaten een bevoegdheid, recht of verplichting doet ontstaan, teniet doet gaan of daarop is gericht. Evenmin is het erop gericht een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen, aldus de rechtbank. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het mailbericht geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat de RDW het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.       [appellante] betoogt hierover, samengevat weergegeven, dat een duplicaatcode een verandering in de juridische status van het voertuig teweegbrengt, nu het voertuig met het kenteken zonder duplicaatcode niet op de openbare weg mag worden gebruikt. De RDW heeft bovendien wel degelijk ruimte om een duplicaatcode te laten vervallen, aldus [appellante].

5.       Ingevolge artikel 22c van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten wordt bij vermissing van een kentekenplaat een duplicaatcode toegevoegd. De RDW heeft toegelicht dat deze bepaling tevens wordt toegepast bij import van een voertuig.

[appellante] heeft haar verzoek gericht aan de RDW. Gelet hierop en gezien ook de formulering van dit verzoek, had de RDW dit verzoek niet of in elk geval niet alleen moeten aanmerken als een feitelijk verzoek om nieuwe kentekenplaten, maar (ook) als een verzoek aan de RDW om wijziging van de registratie van het kenteken. Ter zitting heeft de RDW toegelicht dat hij onder omstandigheden aanleiding kan zien tegemoet te komen aan een zodanig verzoek. De RDW heeft daarbij in het bijzonder gewezen op auto’s "in het exclusieve segment". De Afdeling begrijpt hieruit dat de RDW in een geval als hier aan de orde pleegt te beoordelen of aanleiding bestaat tot aanpassing van de registratie. In het licht van deze omstandigheden en nu de RDW ook niet heeft weersproken dat rijden met een ontbrekende duplicaatcode op de kentekenplaat beboetbaar is, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bericht van 18 maart 2019 niet op rechtsgevolg is gericht.

6.       Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2019 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat de RDW alsnog inhoudelijk op de bezwaren van [appellante] moet beslissen.

8.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.       De RDW moet de proceskosten betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 september 2020 in zaak nr. 19/2723;

III.      verklaart het beroep in die zaak gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 19 augustus 2019, kenmerk BZW.19.0327;

V.      bepaalt dat tegen het door de directie van de Dienst Wegverkeer te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van

€ 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 706,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Borman


voorzitter

w.g. Van Dokkum

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

480.