Uitspraak 202006610/1/A3


Volledige tekst

202006610/1/A3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A en appellant B], wonend te [woonplaats], naar zij stellen in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van hun minderjarig kind,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2020 in zaak nr. 19/7962 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft de minister een aanvraag van [appellanten] voor een Nederlands paspoort voor [zoon] niet in behandeling genomen.

Bij besluit van 14 november 2019 heeft de minister het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2021, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, en de minister, vertegenwoordigd door I.S. IJserinkhuijsen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellanten], die niet met elkaar getrouwd zijn, hebben op 26 september 2018 een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor [zoon]. Daarbij is een geboorteakte, volet nummer 1, gevoegd waaruit blijkt dat [zoon] op [geboortedatum] 2013 in Guinee geboren zou zijn als zoon van [appellanten]. De erkenning van [zoon] door [appellant A] heeft volgens volet nummer 1 op 3 april 2013 door de aangifte van de geboorte in Guinee plaatsgevonden. De minister heeft de aanvraag op 17 oktober 2018 niet in behandeling genomen. [appellant A] heeft op 8 september 2009 het Nederlanderschap verkregen. [appellant A] heeft niet de Nederlandse, maar de Guineese nationaliteit. Volgens de Basisregistratie personen is [appellant A] op 11 februari 2011 gehuwd met een andere vrouw. Uit onderzoek naar de echtheid van de geboorteakte van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) blijkt volgens de minister dat die geboorteakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, omdat een essentieel onderdeel, namelijk de handtekening van de aangever, ontbreekt. Daarom kan niet worden vastgesteld of de inhoud van het document juist is. Bovendien blijkt volgens de minister uit de door [appellanten] overgelegde erkenningsuitspraak van de Guineese rechtbank van 4 september 2018 dat deze uitspraak geen betrekking kan hebben op erkenning van een minderjarig kind, aangezien de uitspraak gebaseerd is op een artikel van het burgerlijk wetboek van Guinee dat de erkenning van een meerderjarig kind regelt. Vanwege deze redenen is de minister van mening dat niet vast is komen te staan dat naar Nederlands recht een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [zoon] en [appellant A] en kan de identiteit van [zoon] niet worden vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bezwaar gemaakt.

1.1.    De minister heeft dat bezwaar bij het besluit van 14 november 2019 ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [zoon] bij zijn geboorte niet het Nederlanderschap heeft verkregen. De minister heeft naar aanleiding van het bezwaar gevraagd naar een gelegaliseerde kopie van de geboorteakte, volet nummer 4, van [zoon] die aanwezig moet zijn in het geboorteregister in Guinee. Volet nummer 1 wordt aan de aangever verstrekt. Uit volet nummer 4 blijkt dat de aangifte van geboorte op 1 april 2013 door [appellant A] is gedaan, waarmee dit document afwijkt van volet nummer 1, waarop is vermeld dat dit op 3 april 2013 zou zijn gebeurd. Bovendien zijn beide volets in een ander handschrift ingevuld, terwijl gebruikelijk is dat bij de aangifte van geboorte de akten gelijktijdig worden opgemaakt door dezelfde ambtenaar. Daarom is niet zeker of de geboorteakte van [zoon] in orde is en kan deze niet worden gebruikt om zijn identiteit vast te stellen. Als op 1 of 3 april 2013 in Guinee wel een erkenning heeft plaatsgevonden, dan was deze naar Nederlands recht niet rechtsgeldig wegens strijd met de openbare orde. Naar Nederlands recht mocht een man toen immers niet het kind van een andere vrouw dan zijn echtgenote erkennen, behalve als de rechter een nauwe band tussen hem en de moeder of tussen hem en het kind had vastgesteld. Er is geen sprake van zo’n vaststelling door een rechter. Dat dit erkenningsverbod per 1 april 2014 is vervallen, neemt niet weg dat de gevolgen van een erkenning voor de verkrijging van het Nederlanderschap moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de erkenning plaatsvond met inachtneming van het toen geldende Nederlandse recht. Aan de erkenning op 1 of 3 april 2013 heeft [zoon] dus niet het Nederlanderschap ontleend, aldus de minister. Voor zover de erkenning op 4 september 2018 zou hebben plaatsgevonden door een uitspraak van een Guineese rechtbank, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat die erkenning alleen betrekking heeft op een meerderjarig persoon, gezien het Guineese wetsartikel waarop de uitspraak is gebaseerd. Omdat [zoon] minderjarig is, kan die erkenning volgens de minister geen betrekking hebben op hem. Daarnaast kan de uitspraak niet in de plaats komen van een erkenning die reeds is verricht of een akte die niet in orde is. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

2.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister hun aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen. Zij hebben voldoende bewijs geleverd van de identiteit van [zoon]. Dat blijkt uit de geboorteakte, volet nummer 4, die zij hebben overgelegd. Het Bureau Documenten heeft dat document niet beoordeeld, zodat de minister van de echtheid daarvan had moeten uitgaan. Het geringe verschil tussen beide geboorteakten rechtvaardigt niet de conclusie dat deze niet echt zouden zijn. Verder had de minister een advies moeten vragen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat is een procedurevoorschrift. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat erkenning van een buitenechtelijk kind voor 1 april 2014 naar Nederlands recht niet rechtsgeldig zou zijn omdat een rechterlijke vaststelling ontbrak. De rechtbank had die vaststelling in dit geval zelf kunnen doen door de aspecten die daarvoor van belang zijn zelf te beoordelen. Bovendien is de erkenning al bevestigd in een uitspraak van de Guineese rechtbank van 4 september 2018. Die is nogmaals bevestigd in een uitspraak van de Guineese rechtbank van 8 december 2020. Daarom moet het Nederlands erkenningsverbod zoals dat gold tot 1 april 2014 buiten toepassing worden gelaten wegens strijd met internationaal privaatrecht, aldus [appellanten].

Wettelijk kader

3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

4.       Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490, en de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit artikel 28 van de Paspoortwet en artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001, zoals die ten tijde van belang luidde, dat de bewijslast om de nodige zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust. Uit diezelfde uitspraak volgt dat een door het Bureau Documenten van de IND opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Indien en voor zover een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies, naar wijze van totstandkoming, zorgvuldig en, naar inhoud, inzichtelijk en concludent is.

4.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag buiten behandeling mocht laten omdat van [zoon] niet de identiteit kan worden vastgesteld. Uit het onderzoek van het Bureau Documenten van de IND, waarvan de minister, omdat [appellanten] geen eigen deskundigenadvies hebben overgelegd, uit heeft mogen gaan, blijkt dat aan de geboorteakte, volet nummer 1, een gebrek kleeft. De vervolgens in bezwaar overgelegde geboorteakte, volet nummer 4, wijkt af van volet nummer 1 nu deze op verschillende data zijn opgemaakt en niet in hetzelfde handschrift, terwijl dat niet gebruikelijk is. Hiervoor hebben [appellanten] geen steekhoudende verklaring gegeven. Dat het om een verschrijving zou gaan, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Dat de minister de echtheid van volet nummer 4 niet heeft laten controleren door het Bureau Documenten van de IND, betekent niet dat de minister, gelet op de geconstateerde omissies, van die geboorteakte moet uitgaan. Ook aan de hand van de uitspraak van de Guineese rechtbank van 4 september 2018 kan de identiteit van [zoon] niet worden vastgesteld. Aan die uitspraak is artikel 376 van het toenmalige burgerlijk wetboek van Guinee ten grondslag gelegd dat de erkenning van een meerderjarig kind regelt. [zoon] was echter ten tijde van die uitspraak minderjarig. Ook de uitspraak van de Guineese rechtbank van 8 december 2020 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van zijn identiteit nu daaruit niet concreet kan worden afgeleid op welke wijze de rechtbank de identiteit van [zoon] heeft vastgesteld. Bovendien heeft deze uitspraak betrekking op een erkenning die pas na het geven van het besluit op bezwaar zou hebben plaatsgevonden, zodat die ook daarom niet kan worden betrokken bij de beoordeling ervan. Verder hebben [appellanten] niet duidelijk gemaakt op grond van welk procedurevoorschrift de minister een advies aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid had moeten vragen. Voor zover zij doelen op artikel 20, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, overweegt de Afdeling dat uit dat artikel geen verplichting volgt voor de minister om een advies te vragen om de identiteit van [zoon] te kunnen vaststellen. Of [zoon] al dan niet rechtsgeldig is erkend door [appellant A] doet in dit geval nog niet ter zake, aangezien van [zoon] zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Pas op het moment dat over zijn identiteit duidelijkheid is verschaft, moet worden toegekomen aan de vraag of [zoon] door een eventuele rechtsgeldige erkenning door [appellant A] het Nederlanderschap heeft verkregen.

Het betoog faalt.

Het verzoek om schadevergoeding

5.       In het hogerberoepschrift hebben [appellanten] een verzoek om schadevergoeding gedaan. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat sprake is van een onrechtmatig besluit in de zin van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. De Vries
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

582-857

BIJLAGE

Paspoortwet

Artikel 9

[…]

2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

Artikel 28

1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.

2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.

[…]

Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001

Artikel 9

[…]

4. Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.

Artikel 36

[…]

5. De aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, dient bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.

[…]

Burgerlijk Wetboek Boek 1

Artikel 204 (zoals dat voor 1 april 2014 luidde)

1. De erkenning is nietig, indien zij is gedaan:

[…]

e. door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwd man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat;

[….]

Burgerlijk Wetboek Boek 10

Artikel 100

1. Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:

[…]

c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

[…]

Artikel 101

1. Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.

2. De weigeringsgrond, bedoeld in artikel 100 lid 1, onderdeel c, van dit Boek doet zich met betrekking tot de erkenning in elk geval voor

a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;

[…]

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 4

[…]

2. Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.

[…]

4. Door erkenning wordt ook Nederlander de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont.

[…]

Artikel 20

1. Indien in enige voor een rechterlijke instantie in Nederland, onderscheidenlijk Aruba, Curaçao of Sint Maarten, aanhangige zaak onzeker is of een bij de zaak belanghebbende al dan niet het Nederlanderschap bezit of op een vroeger tijdstip bezat, kan de rechter terzake het advies van Onze Minister, onderscheidenlijk van Onze Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten, vragen.

[…]