Uitspraak 202004380/1/V2


Volledige tekst

202004380/1/V2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2020 in zaak nr. 20/2743 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       Deze zaak gaat over het verblijfsrecht van de vreemdeling op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:2017:354, voor verblijf bij haar oudste dochter. De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een artikel 9-document voor een dergelijk verblijfsrecht bij haar andere dochter inmiddels is ingewilligd bij besluit van 31 maart 2021. De staatssecretaris betoogt dat de vreemdeling hierdoor geen procesbelang bij het hoger beroep meer heeft.

1.1.    De vreemdeling betoogt dat zij nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de ingangsdatum van het verblijfsrecht en dus bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de ingangsdatum van invloed is op de financiële aanspraken die zij heeft op grond van andere regelgeving.

1.2.    De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen procesbelang bij het hoger beroep heeft. De staatssecretaris betoogt namelijk terecht dat hij niet bevoegd is om de ingangsdatum van een rechtstreeks aan het Unierecht verblijfsrecht vast te stellen (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145). Uit die uitspraak volgt ook dat als de vreemdeling het niet eens is met een beslissing over aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, zij die beslissing zelf kan laten toetsen bij de rechter. Dit betekent dat de vreemdeling met het hoger beroep niet (meer) kan bereiken wat ze daarmee nog beoogt.

2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Wezep

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2021

314-961