Uitspraak 202006291/2/A3


Volledige tekst

202006291/2/A3.
Datum beslissing: 5 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2020 in zaken nrs. 20/817 en 20/3081 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2020 in zaken nrs. 20/817 en 20/3081.

De AP heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de volgende stukken vermeld op inventarislijst B:

-        Bijlage B.1 Brief van 15 mei 2019 van de AP aan Focum Groep B.V. (schriftelijke vragen);

-        Bijlage B.2 Brief van 2 juni 2020 van de AP aan Focum Groep B.V. (inlichtingenverzoek);

-        Bijlage B.3 E-mail van 3 december 2020 van de AP aan

Focum Groep B.V. (bevestiging afspraken);

-        Bijlage B.4 Brief van 17 december 2020 van de AP aan

Focum Groep B.V. (inlichtingenverzoek);

-        Bijlage B.5 E-mail van 11 maart 2021 van de AP aan

Focum Groep B.V. (inlichtingenverzoek).

Overwegingen

Inleiding

1.       Het geschil in de bodemzaak gaat over de termijn waarbinnen de AP moet beslissen op de door [appellant] ingediende klacht dan wel een verzoek om handhavend op te treden tegen Focum. De AP onderbouwt zijn standpunt over de duur van het onderzoek onder meer door te verwijzen naar de bijlages B.1-B.5.

Verzoek om beperkte kennisname

2.       De AP heeft in verband met het bestaan van gewichtige redenen verzocht dat alleen de Afdeling van de bijlages B.1-B.5 kennis zal nemen. Daarbij heeft de AP toegelicht dat uit die stukken zeer gedetailleerd blijkt hoe de AP haar onderzoek vormgeeft en hoe zij haar bevoegdheden aanwendt. De stukken geven onder meer inzicht in de opbouw van het onderzoek, de precieze vraagstelling van de AP en de methodes die de AP gebruikt om aan informatie te komen. Verstrekking van deze stukken aan derden brengt het risico met zich dat andere organisaties waarop de AP toezicht houdt, kennis nemen van de door de AP gebruikte onderzoeksmethodes. Het effectief optreden tegen overtredingen zal hierdoor worden bemoeilijkt. Daarbij komt dat kennisneming van de inhoud van de correspondentie op zichzelf niet nodig is voor een beoordeling van het beroep wegens niet tijdig beslissen. Bovendien heeft [appellant] met de bij de vertrouwelijke stukken behorende inventarislijst B, die wel aan hem is verstrekt, globaal inzicht in de stappen die zijn gezet, aldus de AP. Verder betoogt de AP dat de stukken ook bedrijfsvertrouwelijke informatie over de technische bedrijfsvoering of het bedrijfsproces van Focum bevat. Verstrekken van dergelijke informatie kan ertoe leiden dat organisaties in de toekomst zich meer terughoudend zullen opstellen bij het verstrekken van informatie. Ten slotte betoogt de AP dat deze zaak zich nog in de fase van onderzoek bevindt. De AP heeft nog geen conclusies aan dat onderzoek verbonden over de vraag of sprake is van een overtreding. Verstrekking van informatie over het onderzoek naar Focum leidt tot een onevenredige benadeling van Focum.

Beoordeling

3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

4.       De Afdeling is van oordeel dat het door de AP aangevoerde belang van inspectie, controle en toezicht in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de stukken. Voor dat oordeel is het volgende van belang.

4.1.    De Afdeling heeft kennis genomen van de bijlages B.1-B.5. De schriftelijke vragen en informatieverzoeken die de AP heeft ingediend bij Focum, bevatten informatie over de methodes die de AP hanteert bij haar onderzoeken. De Afdeling volgt de AP in haar standpunt dat verspreiding hiervan het risico met zich brengt dat organisaties waarop de AP toezicht houdt, kennis nemen van die onderzoeksmethodes en hun gedrag daarop aanpassen. Ook zou het ertoe kunnen leiden dat organisaties  terughoudender worden in het verstrekken van informatie, wat een volledig en efficiënt onderzoek bemoeilijkt. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat kennisneming van deze stukken leidt tot aantasting van het belang van inspectie, controle en toezicht door de AP. Het belang van [appellant] om kennis te nemen van deze stukken, weegt hier in dit geval niet tegenop. Daarvoor is van belang dat [appellant] de beschikking heeft over inventarislijst B behorende bij de vertrouwelijke stukken en hieruit kan afleiden welke stappen zijn gezet en wanneer. In de bodemprocedure gaat het alleen over de termijn waarbinnen de AP moet beslissen op de door [appellant] ingediende klacht dan wel verzoek om handhavend op te treden tegen Focum.

Conclusie

5.       De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisname reeds daarom gerechtvaardigd. Aan beoordeling van de overige door de AP aangevoerde belangen wordt in dit geval dan ook niet toegekomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021

597