Uitspraak 202105209/2/V3


Volledige tekst

202105209/2/V3.
Datum uitspraak: 1 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 augustus 2021 in zaak nr. NL21.7277 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.

2.       Zoals de Afdeling in de verwijzingsuitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2021:1929) gemotiveerd heeft uiteengezet, lijkt het haar voorstelbaar dat het antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vraag zal zijn dat de Dublinverordening zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan zij op verzoek van de bevoegde autoriteit een voorlopige voorziening treft die leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn. De voorzieningenrechter zal daarom in Dublinzaken, in afwachting van dat antwoord, zijn bestaande rechtspraaklijn voortzetten. Dit betekent dat een door hem in hoger beroep toegewezen verzoek om voorlopige voorziening van de staatssecretaris naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn.

2.1.    De voorzieningenrechter loopt hiermee in zekere zin vooruit op de beantwoording van de door de Afdeling vandaag gestelde prejudiciële vraag, waarvan de kern immers is óf het treffen van een zodanige voorziening wel in overeenstemming is met de Dublinverordening. Als het antwoord van het Hof van Justitie is dat dit niet het geval is, komt daarmee vast te staan dat de overdrachtstermijn is verstreken en Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek.

2.2.    Als de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afwijst, zou hij daarmee echter ook vooruitlopen op het door het Hof van Justitie te geven antwoord. Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 8.4 van de verwijzingsuitspraak, heeft afwijzen van het verzoek immers tot gevolg dat het instellen van hoger beroep in Dublinzaken voor de staatssecretaris zinledig is.

3.       Deze voorlopige voorziening brengt geen verandering in de rechtspositie van de vreemdeling. Als gevolg van de gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling en vernietiging van het besluit van de staatssecretaris, is de asielaanvraag weer opengevallen. Dat betekent dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft en niet kan worden overgedragen. Verder heeft de vreemdeling recht op opvang en verstrekkingen. Mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling én de vreemdeling aanspraak heeft op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal die vergunning met terugwerkende kracht worden verleend tot de datum van de aanvraag (artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000).

4.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van de Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021

347-922