Uitspraak 201809125/4/R1


Volledige tekst

201809125/4/R1.
Datum uitspraak: 1 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Spijk, gemeente West Betuwe,

appellant,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1014, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending daarvan het gebrek in het besluit van 23 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 26 juni 2020 heeft de Afdeling op verzoek van de raad de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 1 oktober 2020.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Brede school en woningen, Spijk" bij besluit van 29 september 2020 gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit)

[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

De raad heeft, daartoe bij brief van 8 januari 2021 in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de zienswijze van [appellant].

[appellant] heeft, daartoe bij brief van 15 maart 2021 in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de reactie van de raad.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De tussenuitspraak is gedaan naar aanleiding van het beroep van [appellant]. De Afdeling heeft daarin, onder 12.6, vastgesteld dat [appellant] op zijn perceel [locatie] (hierna: het perceel van [appellant]) mogelijkheden heeft om binnen het kader van bijlage II van het Bor, vergunningvrij een mantelzorgwoning in zijn achtertuin te bouwen en daar binnen het kader van het plan "Spijk", dat is vastgesteld op 4 december 2008, een bijgebouw te realiseren. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 12.7 overwogen dat de raad bij het afwijken van de richtafstanden die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) zijn opgenomen met betrekking tot de beoordeling van de akoestische gevolgen van de op de gronden met de gemengde bestemming voorziene maatschappelijke voorziening in de vorm van onderwijs en kinderopvang, ten onrechte niet is uitgegaan van de voornoemde maximale planologische en vergunningvrije bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant]. Daarom is overwogen dat het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 april 2019 gegrond. Dit besluit dient, voor zover daarbij de bestemming "Gemengd" aan de gronden binnen het plangebied is toegekend, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Herstelbesluit

3.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen het gebrek in het besluit van 23 april 2019 te herstellen. De raad diende hiertoe, met inachtneming van hetgeen onder 23 en 24 van de tussenuitspraak is overwogen, opnieuw te beoordelen of als gevolg van de voorziene ontwikkeling op de gemengde bestemming het woon- en leefklimaat voor [appellant] niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarbij diende de raad uit te gaan van een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure en de mogelijkheden om op het perceel van [appellant] op basis van bijlage II van het Bor vergunningvrij en op basis van het papieren plan "Spijk" van 4 december 2008 bebouwing ten behoeve van woonfuncties op te richten. Verder gaf de Afdeling in overweging om de hoogte van de erfafscheiding langs het perceel van [appellant] af te stemmen op de hoogte van een noodzakelijke geluidwerende voorziening voor zover het nodig is dat deze ter plaatse van de erfgrens wordt opgericht dan wel diende de raad tot een andere invulling van dit deel van het plangebied te komen.

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft nader onderzoek laten uitvoeren naar de akoestische situatie. De raad is op basis hiervan tot de conclusie gekomen dat een nieuw plan kan worden vastgesteld overeenkomstig het oorspronkelijke plan, met dien verstande dat in het bestemmingsplan op de gronden met de bestemming "Gemengd" voor het deel dat grenst aan het perceel van [appellant] een zone moet worden opgenomen, waar het verboden is om de daarvan deel uitmakende gronden te gebruiken als schoolplein, kinderspeelplaats of sportveld. Daartoe is aan het noordoostelijke gedeelte van het plandeel met de bestemming "Gemengd" tevens de functieaanduiding "specifieke vorm van gemengd uitgesloten - schoolplein" toegekend en is in artikel 3.3.1, onder c, van de planregels een regeling voor een zone met een gebruiksverbod opgenomen.

5.       Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het herstelbesluit onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Hierna zal de Afdeling aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het plan heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Planregeling herstelbesluit

6.       Blijkens de verbeelding zijn aan het deel van het plangebied dat grenst aan het perceel van [appellant] de bestemming "Gemengd", de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - groene geluidwerende voorziening" en de functieaanduiding "specifieke vorm van gemengd uitgesloten - schoolplein" toegevoegd.

Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

"a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs en kinderopvang;

b. wonen;

[…]"

Artikel 3.2.1 luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

[…]"

Artikel 3.2.2 luidt:

"Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag bedragen;

b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen."

Artikel 3.3.1 luidt:

"Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

[…]

b. onderwijs en kinderopvang zonder de aanleg en instandhouding van een met groen aangeklede geluidwerende voorziening, zonder openingen, met een minimale bouwhoogte van 2,5 m en een massa van minimaal 10 kg/m2 schermoppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - groene geluidwerende voorziening';

c. een schoolplein, kinderspeelplaats of sportveld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - schoolplein', met dien verstande dat de opslag van speelmaterialen wel is toegestaan."

(Aanvullend) akoestisch onderzoek

7.       Voor de beoordeling van de geluidbelasting van de voorziene maatschappelijke voorziening in de vorm van onderwijs en kinderopvang heeft de raad akoestisch onderzoek laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch rapport "Brede School en woningen, Spijk" van 17 april 2019 van SAB adviseurs (hierna: akoestisch onderzoek). In paragraaf 2.1.1 van het akoestisch onderzoek staat dat bij de vaststelling van het plan de richtafstanden uit de VNG-brochure, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening, als handreiking hebben gediend. Daarbij is van belang dat de richtwaarden voor een gemengd gebied overeenkomen met de grenswaarden als opgenomen in tabel 2.17a van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn dat de waarden 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau zijn dat de waarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode.

De berekende geluidniveaus, exclusief het stemgeluid van de kinderen, bij de woning van [appellant] zijn opgenomen in paragraaf 3.3 van het akoestisch onderzoek. In figuur 2 staan de resultaten voor het langtijdgemiddeld geluidniveau en in figuur 3 voor het maximale geluidniveau. Het hoogste berekende langtijdgemiddelde geluidniveau in de dagperiode bij de woning van [appellant] is niet hoger dan 35 dB(A). Het hoogste berekende maximale geluidniveau bij de woning van [appellant] in de dagperiode is 69 dB(A). Daarmee kan ter plaatse van de woning van [appellant] aan de waarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer worden voldaan.

Voorts heeft een beoordeling plaatsgevonden vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, inclusief het stemgeluid van de kinderen. Het berekende geluidniveau bij de woning van [appellant] is opgenomen in paragraaf 3.4. In figuur 5 staan de resultaten voor het langtijdgemiddeld geluidniveau en in figuur 6 voor het maximale geluidniveau. Het hoogste berekende langtijdgemiddeld geluidniveau in de dagperiode bij de woning van [appellant] is 58 dB(A). Het hoogste berekende maximale geluidniveau is 83 dB(A). Deze waarden zijn hoger dan de grenswaarden als bedoeld in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarom is onderzocht wat de effecten op de geluidbelasting zijn bij de toepassing van de in het plan voorziene geluidwerende voorziening met een hoogte van van 2,5 m tussen de voorziene "brede school" en de woning van [appellant]. In figuur 7 staan de resultaten voor het langtijdgemiddeld geluidniveau en in figuur 8 voor het maximale geluidniveau. Volgens het onderzoek zijn in dat geval het langtijdgemiddelde en het maximale geluidniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning van [appellant] niet hoger dan de grenswaarden als bedoeld in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

7.1.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 8 april 2020 is aanvullend onderzoek gedaan naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant]. Daarbij is rekening gehouden met de situering van de gevel van een mantelzorgwoning of van een bijgebouw met geluidgevoelige functie, die vergunningvrij of planologisch het dichtst bij de in het plan voorziene brede school kan worden opgericht en welke afstand minder bedraagt dan de richtafstand van 10 m die in de VNG-brochure is opgenomen en waarvan de raad in het oorspronkelijke akoestisch onderzoek is uitgegaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het nader akoestisch rapport "Geluidbelasting brede school op mantelzorgwoning" van 26 augustus 2020 van het bureau LBP Sight (hierna: aanvullend akoestisch onderzoek). Daarbij is een drietal mogelijkheden onderzocht waarbinnen een mantelzorgwoning nabij de grens met het perceel van de voorziene brede school gerealiseerd kan worden. Geconcludeerd is dat ter plaatse sprake kan zijn van een aanvaardbare geluidbelasting als, in aanvulling op de plaatsing van het geluidscherm van 2,5 m hoog, een zone met een gebruiksverbod voor spelende kinderen in het plan wordt opgenomen. Het gebied, alwaar dat gebruiksverbod zou moeten gelden, ligt op een afstand van 5,5 m tot het geluidscherm voor de eerste 5 m vanaf het schoolgebouw en die afstand loopt op tot 12 m langs de grens van het schoolplein en de groenstrook, aldus het aanvullend akoestisch onderzoek. Volgens het onderzoek zal het maximale geluidniveau in de dagperiode na effectuering van de toegelaten  planologische en vergunningvrije bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant] ter plaatse van die bebouwing niet hoger zijn dan 70 dB(A).

Zorgvuldigheid aanvullend akoestisch onderzoek

8.       [appellant] heeft de juistheid van de uitkomst van het aanvullend akoestisch rapport bestreden door middel van een tegenrapport, namelijk het rapport "Beoordeling akoestisch onderzoek van 26 augustus 2020" van 13 november 2020 van het bureau Sain milieuadvies (hierna: de contra-expertise). Hij voert aan dat het aanvullend akoestisch onderzoek gebrekkig is, omdat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet is onderzocht. Verder wijst hij erop dat identificaties van de gemodelleerde bodemgebieden in de figuren en de tabellen ontbreken waardoor de berekeningen volgens hem niet controleerbaar zijn. Voorts voert [appellant] aan dat de gehanteerde bronhoogte van 1,25 m in het aanvullend akoestisch onderzoek ten onrechte niet is gemotiveerd. Hij wijst er hierbij op dat in het akoestisch onderzoek een bronhoogte van 1,30 m wordt aangehouden. Daarnaast is volgens [appellant] in het aanvullend akoestisch rapport niet van de maximale representatieve bedrijfssituatie uitgegaan, zodat de geluidbelasting in feite groter is. Hij vreest in dit verband dat het schoolgebouw na schooltijd zal worden gebruikt voor andere activiteiten, zoals voor ouderavonden, cursussen en vieringen. Ook voert [appellant] tegen de voorwaardelijke verplichting zoals neergelegd in artikel 3.3.1, aanhef en onder b, van de planregels, aan dat deze onvoldoende is om te waarborgen dat er, om aan te sluiten bij de uitgangspunten van het geluidsonderzoek, een absorberend scherm - en geen reflecterend scherm of wal - wordt opgericht.

8.1.    De raad heeft betoogd dat [appellant] in zijn zienswijze nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd, en wijst hierbij op hetgeen [appellant] in het kader van het aanvullend akoestisch onderzoek aanvoert over de representatieve bedrijfssituatie van de brede school.

Naar het oordeel van de Afdeling is er wat betreft dit aspect geen sprake van een nieuwe beroepsgrond, maar van een nader argument ter onderbouwing van de beroepsgrond dat het plan leidt tot onaanvaardbare geluidoverlast ter plaatse van zijn woning.

8.2.    Naar aanleiding van de door [appellant] tegen het aanvullend akoestisch onderzoek ingebrachte bezwaren, waarbij hij heeft gewezen op de contra-expertise, heeft de raad een aanvullend rapport "Beantwoording vragen beroep" van 16 december 2020 van bureau LBP Sight (hierna: nader aanvullend akoestisch rapport) ingezonden.

8.3.    Over de berekening van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau heeft de raad gesteld dat uit het oorspronkelijke akoestisch onderzoek volgt dat de grenswaarde ter zake bij deze beoordeling ook na effectuering van de toegelaten planologische en vergunningvrije bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant] niet wordt overschreden. In het aanvullend akoestisch onderzoek is daarom alleen onderzoek gedaan naar de maximale geluidniveaus van spelende kinderen op het schoolplein. Daarbij is rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden voor een bijgebouw dan wel met de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een mantelzorgwoning op het perceel van [appellant]. Daarbij is uitgegaan van diverse plaatsingsalternatieven.

De raad heeft in het nader aanvullend akoestisch rapport voor de volledigheid het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege spelende kinderen in de situatie met het gebruiksverbod berekend. De berekende waarde is, zo volgt uit bijlage I van het nader aanvullend akoestisch rapport, in de dagperiode voor de drie mogelijkheden waarop een mantelzorgwoning op het perceel van [appellant] nabij de grens met het perceel van de voorziene brede school, niet hoger dan 45 dB(A), zodat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) voor de dagperiode niet wordt overschreden.

8.4.    Voor zover [appellant] meent dat het aanvullend akoestisch onderzoek ondeugdelijk is omdat niet is vermeld van welk geluidabsorberend vermogen voor het schoolplein is uitgegaan, heeft de raad in het nader aanvullend akoestisch rapport hieromtrent toegelicht dat, zoals volgt uit bijlage II, is uitgegaan van een absorptiefactor van 0,5. Dit komt overeen met de standaard bodemfactor van 0,5 die, zoals in paragraaf 3.2.2 van het akoestisch onderzoek is vermeld, in het akoestisch onderzoek als uitgangspunt is gebruikt. Gelet hierop ziet de Afdeling in de stelling van [appellant] dat niet controleerbaar is met welke absorptiefactor is gerekend, geen aanleiding voor het oordeel dat het aanvullend akoestisch rapport om die reden niet aan de besluitvorming over het herstelbesluit ten grondslag kon worden gelegd.

8.5.    Ten aanzien van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de gehanteerde bronhoogten, overweegt de Afdeling als volgt. In het akoestisch onderzoek, paragraaf 3.2.1, staat dat de uitgevoerde akoestische berekeningen in overeenstemming zijn met de richtlijnen en aanwijzingen voor het berekenen van de geluiduitstraling naar de omgeving en de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen als vastgelegd in de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999)". Hierbij is gebruik gemaakt van het "programma Geomilieu", dat oorspronkelijk in Winhavik (versie 8.87) is gemaakt. In deze rekenmethode wordt, zo staat in het nader aanvullend akoestisch rapport vermeld, gerekend met een bronhoogte van 1,25 m. Deze bronhoogte voor basisschoolkinderen sluit, aldus dit rapport, aan bij de eigen praktijk van LBP Sight. De Afdeling is niet gebleken dat deze rekenmethode in zoverre onjuist is toegepast. Over de stelling van [appellant] dat in het akoestisch onderzoek een bronhoogte van 1,30 m is gehanteerd, heeft de raad toegelicht dat het een afgeronde waarde betreft en het effect van een 5 cm hogere rekenhoogte niet significant is. Dit standpunt komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Voor zover [appellant] betoogt dat LBP Sight in het aanvullend akoestisch onderzoek een bronhoogte van 1,60 m overeenkomstig de Duitse richtlijn VDL RL 3770 "Emissionskennwerte von Schallquellen Sport- und Freizeitanlagen" (hierna: de VDL-richtlijn) had moeten toepassen, volgt de Afdeling dat betoog niet. Daartoe bestond geen gehoudenheid en ook anderszins geen aanleiding. Volgens het akoestisch onderzoek, voetnoot 1, is van die VDL-richtlijn alleen gebruik gemaakt om het bronvermogen van het praten met luide stem te bepalen.

8.6.    Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat in het geluidonderzoek ten onrechte niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie, overweegt de Afdeling het volgende. Voorop staat dat in een akoestisch onderzoek moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In paragraaf 3.1.1.2 van het akoestisch onderzoek staat dat de activiteiten ten behoeve van de 70 kinderen voor de school en de 16 kinderen voor de kinderopvang volgens de schoolgids van CBS De Hoeksteen tussen 7.00 uur en 19.00 uur worden verricht. Wat betreft de mogelijkheid van buitenschoolse activiteiten na schooltijd is van belang dat op grond van artikel 3.1 van de planregels alleen onderwijsvoorzieningen en een buitenschoolse opvang zijn toegestaan. Buitenschoolse activiteiten die daaraan niet zijn gerelateerd, zijn dus niet toegestaan. In het licht van het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedrijfsactiviteiten die zijn betrokken in het aanvullend akoestisch onderzoek, niet in redelijkheid als de representatieve bedrijfssituatie heeft kunnen aanmerken. Daarbij betrekt zij dat voor zover de door [appellant] genoemde activiteiten na schooltijd al kunnen plaatsvinden deze niet tot ernstige geluidoverlast zullen leiden, omdat dat dan in het schoolgebouw zal gebeuren.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen in de planregels van, zoals [appellant] beoogt, een verbod voor het gebruiken van de school en de kinderopvang in de avond- en nachtperiode.

8.7.    Over het betoog ten aanzien van de voorwaardelijke verplichting zoals neergelegd in artikel 3.3.1, aanhef en onder b, van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt. In het nader aanvullend akoestisch rapport staat dat het voor de geluidberekeningen in dit geval niet uitmaakt of gerekend wordt met een reflecterend of absorberend scherm. Om een bijdrage te leveren aan de geluidbelasting bij een op het perceel van [appellant] aan de zijde van de voorziene brede school aanwezige mantelzorgwoning of bijgebouw moeten geluidreflecties in het scherm optreden aan de zijde van die bebouwing, zodat er in dit geval alleen sprake is van direct geluid en niet van reflecterend geluid. Gelet hierop geeft wat [appellant] heeft aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de omschrijving van de geluidwerende voorziening als bedoeld in artikel 3.3.1, aanhef en onder b, van de planregels niet aansluit bij de gehanteerde uitgangspunten in het aanvullend akoestisch onderzoek.

8.8.    Gezien al het vorenstaande is de conclusie dat aan het aanvullend akoestisch onderzoek geen zodanige gebreken kleven of dat dit onderzoek zodanige leemten in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het herstelbesluit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting op het perceel van [appellant], mede in aanmerking genomen de daar toegelaten planologische en vergunningvrije bouwmogelijkheden, als gevolg van het plan aanvaardbaar is.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid planregels

9.       [appellant] betoogt dat de functieaanduiding "specifieke vorm van gemengd uitgesloten - schoolplein" niet uitvoerbaar is. Hiertoe voert hij aan dat het verbod om de gronden met deze functieaanduiding te gebruiken door spelende kinderen moeilijk te handhaven is. [appellant] vreest in dit verband dat het opslaan en opruimen van speelmateriaal dan wel het gebruik ervan voor een fietsenstalling gepaard zal gaan met praten en schreeuwen. Voorts vreest hij dat handhaving van deze planregeling in de praktijk niet is gewaarborgd. Daartoe had volgens hem in de planregels een voorwaardelijke verplichting moeten worden opgenomen teneinde de gronden met de functieaanduiding af te schermen van het schoolplein.

9.1.    De Afdeling overweegt dat de wijze van handhaving een kwestie van uitvoering is die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Dat neemt niet weg dat planregels wel handhaafbaar dienen te zien. De Afdeling overweegt daarover het volgende. Artikel 3.1 van de planregels van het bestemmingsplan bepaalt dat gronden binnen de bestemming "Gemengd" zijn aangewezen voor onder meer "maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs en kinderopvang". De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De gronden zonder bouwvlak kunnen worden aangewend als een buitenruimte ten behoeve van de school en het kinderdagverblijf. Aan het noordoostelijke gedeelte van het plandeel met de gemengde bestemming, is voor gronden buiten het bouwvlak de functieaanduiding "specifieke vorm van gemengd uitgesloten - schoolplein" toegekend. Ingevolge artikel 3.3.1, onder c, van de planregels is het verboden deze gronden als een schoolplein, kinderspeelplaats of sportveld te gebruiken, met dien verstande dat de opslag van speelmaterialen wel is toegestaan. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze planregel onduidelijk is en daarmee niet handhaafbaar en niet uitvoerbaar is. Door middel van bijvoorbeeld het aanbrengen van een eenvoudige markering kan worden aangegeven, waar dit verbod geldt. Dit betreft echter een in deze procedure niet ter beoordeling staand uitvoeringsaspect van het plan. De raad heeft, onder verwijzing naar het aanvullend akoestisch onderzoek, de toegekende functieaanduiding in redelijkheid passend kunnen achten.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels teneinde de gronden met de functieaanduiding af te schermen van het schoolplein.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.     Het beroep tegen het besluit van 29 september 2020 is ongegrond. Met deze uitspraak komt de in de tussenuitspraak in de beslissing onder IV getroffen voorlopige voorziening te vervallen.

Proceskostenveroordeling

11.     De raad dient vanwege de gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 23 april 2019 op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

12.     Voor zover [appellant] vraagt om vergoeding van de kosten voor het door hem ingebrachte deskundigenrapport in de vorm van de contra-expertise, is van belang dat dit rapport is opgesteld en overgelegd na de tussenuitspraak. De Afdeling ziet blijkens de voorgaande overwegingen geen grond voor het oordeel dat het besluit van 29 september 2020 dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet daarom reden om de gemaakte deskundigenkosten in verband met dat rapport niet in de proceskostenveroordeling te betrekken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 23 april 2019 tot vaststelling van het plan "Brede school en woningen, Spijk" gegrond;

II.       vernietigt het onder I bedoelde besluit, voor zover daarbij de bestemming "Gemengd" aan de gronden binnen het plangebied is toegekend;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 29 september 2020 tot het gewijzigd vaststellen van het plan "Brede school en woningen, Spijk" ongegrond;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente West Betuwe tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.870,00 (zegge: duizendachthonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente West Betuwe aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R.J.J.M. Pans, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021

191-890