Uitspraak 202100431/1/R4


Volledige tekst

202100431/1/R4.
Datum uitspraak: 11 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te Amersfoort (hierna: [appellanten]),

en

1.       de raad van de gemeente Amersfoort,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Lorentzstraat 17a" vastgesteld.

Bij besluit van 2 december 2020 heeft het college aan Readyforliving B.V. een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het bouwen van zeventien woningen op het perceel Dool-om-Bergh 2-18 (voorheen Lorentzstraat 17a).

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

[appellanten] hebben beroep ingesteld tegen de besluiten.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad en het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 12 juli 2021 behandeld, waar [appellanten], vertegenwoordigd respectievelijk bijgestaan door [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B], en de raad en het college, vertegenwoordigd door D. Schalks en ing. E. Roelofsen, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting Readyforliving B.V. en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:51d van de Awb luidt, voor zover hier van belang: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

Inleiding

2.       Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de bouw van zeventien woningen. Eerder had het plangebied een bedrijfsbestemming. Rondom het plangebied bevinden zich woningen en bedrijven.

[appellante A] is eigenaar van het perceel met bedrijfsgebouwen aan de [locatie 1], op ongeveer 20 m afstand van het plangebied, en van het onbebouwde perceel aan de [locatie 2], dat direct grenst aan het plangebied. [appellant B] is eigenaar van het perceel met bedrijfsgebouwen aan de [locatie 3] en de [locatie 4], dat direct grenst aan het plangebied. De percelen worden gebruikt voor het aannemersbedrijf van [appellante A] en verhuurd aan een ander aannemersbedrijf, een meubelmakerij, een meubelstofferingsbedrijf, een loodgietersbedrijf, een hoveniersbedrijf en een bedrijf voor distributie van kranten en reclamebladen. Het onbebouwde deel van de bedrijfspercelen wordt door de bedrijven gebruikt voor opslag.

Toetsingskader bestemmingsplan

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

4.       [appellanten] betogen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de gebruiksmogelijkheden van hun bedrijfspercelen worden beperkt door de woningen. Verder zal in die woningen geen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat vanwege de nabijgelegen bedrijfspercelen. Zij voeren daartoe aan dat een aantal bedrijven op hun percelen een zogenoemd categorie 2-bedrijf is als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Daarvoor geldt een richtafstand van minstens 10 m tot woningen, terwijl de woningen op minder dan 5 m afstand komen te liggen. Verder blijkt uit een in hun opdracht opgesteld akoestisch rapport van SPA WNP ingenieurs van 14 januari 2021 dat de geluidgrenswaarden in het stappenplan van de VNG-brochure en artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) bij de voorziene woningen worden overschreden door de bedrijven.

Volgens [appellanten] zijn alle bedrijven op hun percelen legaal aanwezig. De categorie 1-bedrijven zijn namelijk in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Amersfoort Zuid en Kattenbroek" en de categorie 2- bedrijven vallen volgens hen onder het overgangsrecht van dat plan.

4.1.    De raad heeft bij de vaststelling van het plan beoogd om aan te sluiten bij de richtafstanden in de VNG-brochure. Omdat de voorziene woningen in gemengd gebied liggen, worden die richtafstanden met één afstandsstap verlaagd. Dat betekent dat er tussen die woningen en categorie 1-bedrijven een richtafstand geldt van 0 m. Voor categorie 2-bedrijven geldt volgens de raad een richtafstand van 10 m. Volgens het bestemmingsplan zijn voor de bedrijfspercelen alleen categorie 1-bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de planregels, toegestaan. Uit het rapport "Milieuzoneringsonderzoek, Inventarisatie omgeving/binnenterrein, Woestijgerweg/Lorentzstraat Amersfoort" van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht van 12 oktober 2020 volgt dat een aantal bedrijven een categorie 2-bedrijf is en dus in strijd is met dat bestemmingsplan. Die bedrijven voldoen echter aan de richtafstand van 10 m, zodat het plan volgens de raad niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfspercelen.

In beroep heeft de raad hieraan toegevoegd dat niet de voorziene woningen maar de bestaande woningen aan de Everard Meysterweg, de Woestijgerweg en de Lorentzstraat maatgevend zijn voor een eventuele beperking van de bedrijfsactiviteiten, omdat zij het dichtst bij de bedrijfsgebouwen liggen. Verder is in het door [appellanten] overgelegde akoestisch rapport ten onrechte rekening gehouden met de (opslag-)activiteiten buiten de bedrijfsgebouwen, omdat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens de raad zijn verder bij de berekening van de geluidsniveaus onjuiste uitgangspunten gehanteerd.

4.2.    Het standpunt van de raad, zoals op de zitting verduidelijkt, komt erop neer dat bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de bedrijven moet worden uitgaan van de feitelijke activiteiten, dus ook voor zover die in strijd zijn met het bestemmingsplan dat geldt voor de bedrijfspercelen. Gelet hierop laat de Afdeling in het midden of de bedrijfsactiviteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan onder het overgangsrecht vallen.

4.3.    De Afdeling overweegt dat het onbebouwde perceel [locatie 2] direct grenst aan het plangebied en wordt gebruikt voor opslag voor diverse categorie 2-bedrijven. Anders dan de raad stelt, wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 10 m. Daarbij komt dat [appellanten] aannemelijk hebben gemaakt dat, ook voor de bedrijfspercelen die aan de richtafstand voldoen, niet vaststaat dat de voorziene woningen niet leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van die percelen. Daarvoor is van belang dat uit het akoestisch rapport volgt dat door de bedrijfsactiviteiten de richtwaarden voor geluid volgens stap 2 en 3 van het stappenplan voor geluid in bijlage B5.3 van de VNG-brochure en de geluidgrenswaarden in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit bij de voorziene woningen worden overschreden.

Anders dan de raad stelt, zijn de (opslag-)activiteiten buiten de bedrijfsgebouwen terecht bij het akoestisch onderzoek betrokken, ook al zijn zij in strijd met het bestemmingsplan. De raad heeft bij de beoordeling van de gevolgen van het plan immers willen uitgaan van de feitelijke bedrijfsactiviteiten, ongeacht of zij planologisch zijn toegestaan. De raad heeft de activiteiten binnen de bedrijfsgebouwen - die deels ook in strijd zijn met het bestemmingsplan - wél betrokken bij zijn beoordeling. Bovendien is er geen concreet voornemen om handhavend op te treden tegen de activiteiten buiten de bedrijfsgebouwen, zodat er ook in zoverre geen reden is om die activiteiten buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat in het plangebied en de gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfspercelen.

De raad heeft de conclusies van het akoestisch rapport bestreden, omdat de geluidberekeningen op onjuiste uitgangspunten zouden zijn gebaseerd. Kort samengevat zijn de geluidniveaus van de bedrijven berekend met geopende deuren, wat volgens de raad in strijd is met de zorgplicht, en is het aantal verkeersbewegingen volgens de raad onrealistisch hoog. Daargelaten of onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, kunnen de aanmerkingen van de raad niet leiden tot de conclusie dat aannemelijk is dat aan de geluidnormen kan worden voldaan. De raad heeft hiernaar immers geen onderzoek gedaan. Het milieuzoneringsonderzoek van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht is in dat verband onvoldoende, alleen al omdat geen geluidberekeningen zijn gedaan.

Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat eventuele overschrijdingen van de geluidgrenswaarden bij de voorziene woningen er niet toe doen, omdat de bestaande woningen dichter bij het plangebied zouden liggen en zij daarom bepalend zijn voor welke bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, volgt de Afdeling de raad daarin niet. Dat de geluidgrenswaarden bij de bestaande woningen volgens de raad nu al worden overschreden (of in grotere mate worden overschreden dan bij de voorziene woningen het geval zal zijn) betekent niet dat er ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.    De conclusie is dat de raad niet kon volstaan met de verwijzing naar de VNG-brochure, maar had moeten onderzoeken of de bedrijven op de percelen van [appellanten] na de realisering van de woningen nog kunnen voldoen aan de geluidnormen. De raad heeft het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie en slotoverwegingen

5.       Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van wat onder 4.3 en 4.4 is overwogen, onderzoek te doen naar de vraag of ter plaatse van de voorziene woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en in hoeverre het plan leidt tot beperking van de bedrijfsactiviteiten op de percelen van [appellanten]. De raad moet bezien of het besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven.

De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

6.       [appellanten] hebben geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd over de omgevingsvergunning voor bouwen. Omdat de omgevingsvergunning is gebaseerd op het bestemmingsplan, kan niet worden uitgesloten dat de opdracht aan de raad gevolgen heeft voor de omgevingsvergunning. Voor zover de raad een gewijzigd of nieuw besluit over het bestemmingsplan neemt, moet het college daarom bezien of dit gevolgen heeft voor de omgevingsvergunning. Zo nodig moet het college een ander besluit nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Ook daarbij hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

7.       Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen totdat de Afdeling een einduitspraak heeft gedaan, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna nader is aangegeven.

8.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I.        draagt de raad van de gemeente Amersfoort op om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 5 het daar omschreven gebrek in het besluit van 24 november 2020 van de raad van de gemeente Amersfoort te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Amersfoort van 24 november 2020 en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 2 december 2020;

III.      bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop de Afdeling einduitspraak doet.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021

912.