Uitspraak 202004533/1/R3


Volledige tekst

202004533/1/R3.
Datum uitspraak:4 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), wonend te Almelo,

en

de raad van de gemeente Almelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Badweg 8" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M.M. Weerink en B. Kooistra, zijn verschenen. Verder is [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       Op het voormalig agrarisch erf aan de Badweg 8 in Almelo (hierna: het perceel) wordt bij de woning een autoservice/garagebedrijf geëxploiteerd. De raad beoogt met het bestemmingsplan de exploitatie van het autoservice/garagebedrijf te legaliseren, voor zover de activiteiten bestaan uit het uitvoeren van reparaties en het plegen van onderhoud aan auto’s. Het plan voorziet in een bedrijfsruimte van maximaal 330 m² en een parkeerterrein. Aan de realisatie van het autoservice/garagebedrijf is de voorwaarde verbonden dat wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit op het perceel.

3.       [appellant] woont aan de [locatie] in Almelo. Zijn perceel grenst aan het plangebied. [appellant] vreest een aantasting van zijn woongenot en een waardevermindering van zijn woning.

Procedurele gronden

4.       [appellant] betoogt dat de zienswijzeprocedure onzorgvuldig is verlopen. Hij voert aan dat niet alle onderdelen uit zijn zienswijze inhoudelijk zijn beoordeeld. Verder voert hij aan dat de reactienota zienswijzen onjuistheden bevat en een verkeerde interpretatie geeft van de hoorzitting. Ook voert [appellant] aan dat in de mededelingsbrief de verkeerde IMRO-code staat.

4.1.    Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat niet alle onderdelen uit zijn zienswijze inhoudelijk zijn beoordeeld, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat er bezwaren of argumenten van [appellant] zijn, die niet in de besluitvorming van de raad zijn betrokken. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de reactienota zienswijzen onjuistheden of onvolkomenheden bevat.

Voor zover [appellant] aanvoert dat in de mededelingsbrief de verkeerde IMRO-code staat, gaat deze beroepsgrond over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Alleen al daarom kan dat de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten en dus geen reden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Legalisering autoservice/garagebedrijf

6.       [appellant] betoogt dat het gebruik van het perceel als autoservice/garagebedrijf en de daarbij behorende schuur van 330 m² ten onrechte wordt gelegaliseerd. Hij voert daartoe aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in een maximaal bebouwd oppervlak van 250 m². [appellant] acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij, op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan, wel aan dit maximaal bebouwd oppervlak bij vervangende nieuwbouw heeft moeten voldoen.

6.1.    De raad stelt dat hij achter de beoogde vervolgfunctie van het voormalig agrarische erf, bestaande uit een kleinschalig autoreparatiebedrijf staat. De raad heeft hierbij wel als voorwaarde gesteld dat een investering in de ruimtelijke kwaliteit conform de uitgangspunten van het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaatsvindt en dat dit in het bestemmingsplan wordt geborgd. Verder stelt de raad dat het bestemmingsplan niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld.

6.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om het uitgangspunt van de raad onredelijk te achten dat aan voormalige agrarische bedrijfspercelen, gelet ook op de omvang en de inrichting ervan, een passende herbestemming kan worden gegeven, zoals in dit geval voor een kleinschalig autoreparatiebedrijf. De Afdeling acht hierbij van belang dat in het algemeen geen blijvende rechten aan een geldend bestemmingsplan kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat de raad kan besluiten om bij vervangende nieuwbouw ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf" een nieuw bijgebouw van 330 m2 toe te staan, ook als vervangende nieuwbouw ter plaatse van het perceel van [appellant] is beperkt tot een maximum bebouwd oppervlakte van 250 m². [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen, waardoor het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid het toestaan van een autoservice/garagebedrijf met bedrijfsbebouwing van 330 m² in het plan in zoverre in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.

Voor zover [appellant] heeft aangegeven dat hij vreest voor de realisatie van illegale bouwwerken en illegaal gebruik op het perceel in de toekomst, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet ter beoordeling staat. Dit geldt ook voor het betoog van [appellant] dat er ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen de reeds aanwezige schuur en overige vermeende illegale bouwwerken op het perceel. [appellant] kan hiertoe een verzoek om handhavend optreden bij het college van burgemeester en wethouders van Almelo indienen. Tegen een besluit op dit verzoek staat vervolgens beroep bij de bestuursrechter open.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat en waardevermindering

7.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en een waardevermindering van zijn woning. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij vreest voor geluidhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten en voor verlies van zijn vrije uitzicht als gevolg van een hogere nokhoogte van het bijgebouw. Dit klemt temeer omdat hij zijn woning op deze locatie heeft gekocht vanwege de rustige omgeving.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant], gelet op de aard en omvang van de activiteiten in relatie tot de omgeving en de afstand tot het perceel van [appellant]. Verder stelt de raad dat [appellant] voor eventuele negatieve financiële gevolgen een verzoek om planschade kan indienen.

7.2.    In paragraaf 5.5 van de plantoelichting staat dat een autoservice/garagebedrijf op basis van de door de raad toegepaste VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) wordt aangemerkt als "Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven" (SBI 2008: 451, 452, 454), welke in de zogenoemde milieucategorie 2 valt. Voor milieucategorie 2 geldt voor het milieuaspect geluid een grootste richtafstand van 30 m. Omdat het perceel in het omgevingstype "gemengd" ligt, kan deze richtafstand volgens de VNG-brochure worden verkleind tot 10 m. Voor de milieuaspecten geur en gevaar gelden richtafstanden van 10 m. Omdat de woning van [appellant] is gelegen op een afstand van ongeveer 33 m (gemeten van de rand van functieaanduiding "bedrijf" tot aan de woning), wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure.

In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het bijzonder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad ten onrechte de VNG-brochure heeft toegepast of dat deze toepassing onjuist is geweest.

Het betoog slaagt niet.

7.3.    Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast vanwege het verlies van zijn vrije uitzicht, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar verlies van uitzicht. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad heeft onderkend dat enig zicht op de bebouwing op het perceel niet valt uit te sluiten, maar dat, mede gelet op de verplichte instandhouding van de bestaande houtwal, in dit geval geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Deze instandhouding van de bestaande houtwal is als voorwaardelijke verplichting in artikel 3.5.3, onder a, van de planregels opgenomen. Bovendien bestaat in de ruimtelijke ordening geen recht op onaangetast uitzicht.

Verder acht de Afdeling van belang dat de maximum bouw- en goothoogte voor bijgebouwen in het plan ten opzichte van het hiervoor geldende bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" niet zijn gewijzigd. Zo geldt op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder a en b, van de planregels voor bijbehorende bouwwerken een maximum goothoogte van 3,30 m en een maximum bouwhoogte van 6,60 m. Op grond van artikel 24.2.2, aanhef en onder a en b, van het bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" gold voor bijbehorende bouwwerken ook een maximum goothoogte van 3,30 m en een maximum bouwhoogte van 6,60 m. Dat de bestaande bebouwing lager is dan wat op grond van het bestemmingsplan "Westelijke Groene Long" was toegestaan, doet hier niet aan af.

Het betoog slaagt niet.

7.4.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021

780-964

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Badweg 8"

Artikel 3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a.       de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter, waarbij de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

b.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,60 meter, waarbij de nok van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;

c.       bijbehorende bouwwerken worden minstens 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel minstens de afstand van de bestaande bijbehorende bouwwerken tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;

d.       de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 150 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 150 m2 bedraagt;

e.       indien de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken meer dan 150 m2 bedraagt mag bij vervangende nieuwbouw de maximale oppervlakte niet meer dan het bestaande oppervlakte bedragen tot een maximum bebouwd oppervlakte van 250 m2;

f.       in afwijking van lid e mag ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf' het bestaande bijgebouw van 330 m2 na sloop geheel worden vervangen door een nieuw bijgebouw van 330 m2.

g.       de afstand van bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw bedraagt maximaal 25 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt.

Artikel 3.5.3 Voorwaardelijke verplichting

a.       Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen en gebruiken/het in gebruik laten nemen van bouwwerken ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf' zonder de inachtneming, uitvoering en instandhouding van de maatregelen omtrent erfinrichting en bebouwing conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan;

b.       een waterberging van minimaal 40 mm/per m2 verhard oppervlakte en een vertraagde afvoer van 2,4l/s/ha.

c.       in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de uitvoering en instandhouding van de maatregelen omtrent erfinrichting en bebouwing conform het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan teneinde te komen tot een kwalitatief goede erfinrichting;

Bestemmingsplan "Westelijke Groene Long"

Artikel 24.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a.       de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter, waarbij de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

b.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,60 meter, waarbij de nok van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;

c.       bijbehorende bouwwerken worden minstens 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel minstens de afstand van de bestaande bijbehorende bouwwerken tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;

d.       de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 150 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 150 m2 bedraagt;

e.       indien de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken meer dan 150 m2 bedraagt mag bij vervangende nieuwbouw de maximale oppervlakte niet meer dan het bestaande oppervlakte bedragen tot een maximum bebouwd oppervlakte van 250 m2;

f.       de afstand van bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw bedraagt maximaal 25 meter;

g.       in afwijking van 24.2.2 onder c is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' een vrijstaand bijbehorend bouwwerk toegestaan.