Uitspraak 202100601/1/R4


Volledige tekst

202100601/1/R4.
Datum uitspraak: 28 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Brummen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Brummen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Sperwerstraat, Brummen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Woningbouwvereniging Veluwonen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en [appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Harkema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woningbouwvereniging Veluwonen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.       Aan de Sperwerstraat te Brummen stond vroeger het schoolgebouw van basisschool De Krullevaar. Dit schoolgebouw is inmiddels gesloopt. Het plan is om de vrijgekomen gronden, gelegen te midden van bestaand woongebied in de kern Brummen, te benutten voor sociale, energiezuinige woningbouw in samenwerking met Veluwonen. Het plan maakt 16 grondgebonden woningen mogelijk. Na gesprekken met omwonenden voorafgaand aan het ontwerpplan en op basis van een zienswijze over het ontwerpplan zijn er in overleg met Veluwonen aanpassingen aan het plan gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de goot- en bouwhoogte van twee van de drie in het plan aanwezige bouwvlakken bij de bestemming "Wonen" zijn gewijzigd. Bij beide bouwvlakken is er een verlaging van de goot- en bouwhoogte doorgevoerd in het bestemmingsplan dat op 17 december 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld.

[appellant] en anderen voeren aan dat het plan negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en daarom niet vastgesteld had mogen worden.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Zorgvuldige voorbereiding

4.       [appellant] en anderen betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. [appellant] en anderen betogen verder dat de publicatie van het ontwerp-bestemmingsplan op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De gemeente heeft volgens hen het tweede ontwerp-bestemmingsplan met juiste kaart weliswaar gepubliceerd op 15 september 2020 en ter inzage gelegd tot en met 27 oktober 2020, maar daarbij is verwezen naar een niet te bereiken webpagina.

4.1.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan wordt overwogen dat de raad de wettelijke procedures met betrekking tot de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen tegen het ontwerpplan heeft doorlopen. Daarnaast is een informatieavond gehouden voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerp om de omwonenden voor te lichten over het plan. In zoverre ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorbereiding van het plan onzorgvuldig zou zijn geweest.

Weliswaar werkte een link in de publicatie naar stukken behorende bij het ontwerpplan op enig moment niet, maar dit laat onverlet dat het ontwerpplan en de daarbij behorende stukken ter inzage hebben gelegen op het gemeentehuis. [appellant] en anderen konden derhalve gebruik maken van de mogelijkheid om deze stukken in te zien. Daarnaast had het op de weg gelegen van [appellant] en anderen om bij het niet op juiste wijze werken van de link hierover met de raad in contact te treden. Overigens beschikten [appellant] en anderen over de bedoelde stukken. Al met al ziet de Afdeling hierin geen grond voor het oordeel dat de raad het plan op onzorgvuldige wijze zou hebben voorbereid en het besluit tot vaststelling om die reden voor vernietiging in aanmerking zou moeten komen.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke onderbouwing

5.       Het betoog van [appellant] en anderen dat de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie op onjuiste wijze zijn beoordeeld in het bestemmingsplan is ter zitting ingetrokken.

6.       [appellant] en anderen betogen dat aan het plan geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Door de ruimte in te vullen met zo veel mogelijk woningen wordt juist inbreuk gemaakt op de in het bestemmingsplan genoemde parkachtige sfeer. Volgens [appellant] en anderen is de invulling van het plangebied in strijd met de ontwikkelingsvisie "Licht op Groen". De open uitstraling en het dorpse karakter lijkt nu verloren te gaan.

Daarnaast betogen [appellant] en anderen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, de aantasting van uitzicht en de ruimtelijke beleving. Daartoe voeren zij aan dat voor de bewoners aan de noordzijde van het plangebied (de oneven nummers 41-51 van de Sperwerstraat en met name Havikstraat 36) de ruimte tussen hun achtergevel en de gevel van de nieuwbouw in het gewijzigde ontwerp ongeveer 32 meter zal bedragen. In deze ruimte bevindt zich dan hun op het zuiden gelegen tuin, die voortaan direct op een doorgaande weg eindigt, de weg zelf en de voortuin van de nieuwbouw, waarbij ook parkeergelegenheid voor de auto’s van de nieuwe bewoners is voorzien. Door de plaatsing van het huizenblok komt het voor de overige bewoners aan (het begin van) de Sperwerstraat en de daar parallel aan gelegen Kampweg visueel neer op zicht op 100% bebouwing, een beperking van woongenot door het wegnemen van het vrije uitzicht en verminderde privacy door inkijk. Ook de bewoners van de Larikshof 1 tot en met 5 krijgen met al deze aspecten te maken. Aan de zuidzijde en westzijde van het plan zullen de gevolgen volgens [appellant] en anderen eveneens groot zijn, omdat op geringe afstand een blinde gevel zal worden gerealiseerd.

Verder betogen [appellant] en anderen dat geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor de zonuren op de bestaande woningen zodat niet voldoende is gemotiveerd waarom na realisering van het plan sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ook wijzen [appellant] en anderen er op dat in de berekeningen voor de geluidsbelasting van de te realiseren woningen geen rekening is gehouden met de wijzigingen in geluidbelasting in de zomer en winter. Zoals uit bijlage 12 duidelijk blijkt is er een significant verschil tussen de dempende werking van de bosstrook tussen de wijk en de N348 in de zomer en de winter. Hiermee is in de rapportage geen rekening gehouden, omdat de aan het besluit ten grondslag gelegde rapportage niet voor deze wijk was bedoeld.

6.1.    In de plantoelichting staat dat de nieuwbouw wordt gerealiseerd binnen een parkachtige sfeer, met groen langs de randen als een buffer naar de bestaande woonomgeving. Er wordt een nieuwe straat aangelegd tussen de Sperwerstraat en de Valkstraat, waarmee een verbinding wordt gerealiseerd tussen het noordelijk en zuidelijk deel van de wijk. De woningen worden in drie rijen gesitueerd. De twee bouwblokken aan de westzijde worden uitgevoerd in één bouwlaag met een kap, de rij woningen aan de oostzijde van het plangebied wordt gebouwd in maximaal twee bouwlagen met een kap. Aan de noordoostzijde van het plangebied bevindt zich een groengebied met een aantal bomen. Deze hoek behoudt een groene uitstraling en de bestaande bomen blijven behouden. Deze groene buffer langs de oostzijde krijgt de bestemming "Groen". Ook de bomen aan de zuidoostzijde van het plangebied en de groenstrook tussen het plangebied en de woningen aan de Lindenhof blijven behouden. Deze groenstrook vormt een buffer tussen de bestaande achtertuinen en de nieuwbouw. Het behoud van deze groene erfafscheiding wordt voorwaardelijk verplicht gesteld.

De raad heeft in de zienswijzebespreking uiteengezet dat het clusteren van schoolgebouwen en de daardoor vrijkomende ruimte benutten voor woningbouw past in het gemeentelijke beleid. Door transformatie wordt een locatie met maatschappelijke bestemming ingezet voor sociale huurwoningen. Voor die doelgroep is sprake van een aangetoonde vraag. Zowel ruimtelijk als volkshuisvestelijk gezien, past deze ontwikkeling daarom in het gemeentelijke beleid. Rondom het plangebied is woonbebouwing gesitueerd van uiteenlopende hoogte. Het bouwprogramma dat mogelijk gemaakt wordt met het onderhavige bestemmingsplan, voorziet eveneens in uiteenlopende hoogte. Benadrukt wordt dat in het plan behoud en ontwikkeling van groen in de wijk is voorzien. Desondanks is in overleg met Woningbouwvereniging Veluwonen gekozen voor het verlagen van de goot- en bouwhoogte van twee van de aanwezige bouwvlakken. Daarnaast is in de gerectificeerde versie van het bestemmingsplan een grotere afstand aangehouden tussen het noordelijke bouwvlak en de bestaande woningen die zijn gelegen aan de Sperwerstraat, ten noorden van het plangebied.

6.2.    De Afdeling acht het standpunt van de raad dat, zoals ook nader toegelicht in de plantoelichting, met de gekozen indeling aangesloten wordt bij de woonbebouwing en de parkachtige sfeer van de omgeving niet onredelijk. Daarbij is van belang dat het plan voorziet in groen om de te realiseren woningen heen, dat het plan is gelegen in een inbreidingslocatie waar in het verleden een school was gevestigd en dat geen sprake is van een invulling met zo veel mogelijk woningen. Daarnaast heeft de raad de bouwhoogten aangepast zodat de woningen beter passen in de omgeving van het plangebied en past de voorgenomen ontwikkeling ook in het in de structuurvisie "Licht op groen" opgenomen hoofduitgangspunt voor toekomstige ontwikkelingen waarbij inbreidings- en herstructureringslocaties moeten worden benut. De raad heeft zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

6.3.    De Afdeling overweegt voorts dat het woon- en leefklimaat van de omwonenden enigszins zal veranderen, bijvoorbeeld vanwege veranderingen van uitzicht en schaduwwerking, maar niet is gebleken dat de planologische situatie zodanig zal veranderen dat de raad niet in redelijkheid het plan op deze wijze heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een schaduwonderzoek gelet op de vorige planologische situatie, waarbij een bouwvlak met de bestemming  "Maatschappelijk" en een bouwhoogte van 7,00 m mogelijk was, niet nodig was. Bovendien blijkt uit het hangende beroep door de raad alsnog opgestelde schaduwonderzoek voor de schaduwwerking dat weliswaar enige gevolgen te verwachten zijn voor de omwonenden, maar dat deze gevolgen niet onaanvaardbaar zijn. Slechts bij enkele van de omliggende woningen zal een zeer beperkte toename van slagschaduw optreden ten gevolge van de nieuwbouw die met het vastgestelde bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. De Afdeling stelt voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang dat [appellant] en anderen hebben bij het behoud van hun uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. Dit belang is door de raad in zijn belangenafweging onderkend. De raad heeft echter een zwaarder gewicht toegekend aan het belang dat is betrokken bij het realiseren van dit plan waardoor in een woningbehoefte wordt voorzien en waarbij groenvoorzieningen worden aangelegd.

Het betoog faalt in zoverre.

6.4.    Voor zover [appellant] en anderen onder verwijzing naar de procedure over de aanvraag om omgevingsvergunning voor de woningen betogen dat de nog te realiseren en te vergunnen warmtepompen bij die woningen zullen leiden tot geluidsoverlast is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan, voor de beoordeling van mogelijke geluidsoverlast van warmtepompen niet kon volstaan met een verwijzing naar de procedure over de omgevingsvergunning. In dit geval kon alleen al niet worden volstaan met de verwijzing naar de omgevingsvergunning omdat artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 op het moment dat het plan werd vastgesteld nog niet voorzag in geluidsnormen voor warmtepompen. Weliswaar zijn per 1 april 2021 wel geluidnormen voor installaties voor warmte- of koudeopwekking in het Bouwbesluit 2012 opgenomen, maar bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning die voor die datum is gedaan blijven de voorschriften van het Bouwbesluit van toepassing die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd gedaan. Een en ander betekent dat de raad bij de vaststelling van het plan een afweging had moeten maken van de mogelijke gevolgen voor de omgeving na realisatie van warmtepompen binnen een woonbestemming en had dienen te onderzoeken of een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat zal bestaan. Nu een dergelijke afweging ontbreekt komt het plan voor vernietiging in aanmerking.

Het betoog slaagt.

Natuur in plangebied

7.       [appellant] en anderen betogen verder dat in het plangebied de huismus en de gewone dwergvleermuis zijn gesignaleerd en dat daar in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende aandacht aan is besteed. Daarbij wijzen [appellant] en anderen er op dat de gehele bomenrij aan de noordoostelijke kant zal worden verwijderd voor het realiseren van zeven parkeerplaatsen en dat groen aan de zuidoostelijke kant wordt vervangen door tien parkeerplaatsen.

7.1.    De raad heeft te kennen gegeven dat in overleg met de Omgevingsdienst Veluwe IJssel is geconcludeerd dat het grasveld ecologisch gezien van weinig waarde is. Voor enkele van de aanwezige bomen geldt volgens de raad echter wel dat er mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn en dat inmiddels duidelijk is geworden dat het voor de bouwwerkzaamheden praktisch is om de beplanting in deze strook te verwijderen. Na de vaststelling van het bestemmingsplan is opdracht gegeven tot het verrichten van een Quickscan Flora en Fauna zodat in beeld kan worden gebracht of sprake is van gevolgen voor beschermde soorten. Er zal volgens de raad bij de werkzaamheden vanzelfsprekend gehandeld worden in overeenstemming met de adviezen van de uit te voeren Quickscan Flora en Fauna.

7.2.    De resultaten van deze quickscan zijn neergelegd in een rapport van 7 april 2021. Daaruit is gebleken dat in het plangebied beschermde plantensoorten op basis van het ontbreken van geschikt habitat worden uitgesloten. In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten op basis van het ontbreken van bebouwing en geschikte holtes. Daarnaast zijn in het plangebied jaarrond beschermde nesten op basis van de quickscan uitgesloten. In het plangebied kunnen broedgevallen van algemene vogelsoorten niet uitgesloten worden. Verstoring van broedgevallen die leidt tot het afbreken van het broedgeval, is niet toegestaan. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden uit te voeren in een periode waarin geen of nauwelijks broedgevallen van algemeen voorkomende vogels te verwachten zijn (half november tot en met februari). Als dit niet mogelijk is kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd. Werkzaamheden kunnen dan worden uitgevoerd als vastgesteld is dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Indien er wel broedgevallen aanwezig zijn, dan dient gewacht te worden tot dat deze op natuurlijke wijze zijn beëindigd.

7.3.    Gelet op de door de raad gegeven toelichting en de in het plangebied aanwezige natuurwaarden heeft de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of het plan uitvoerbaar is zonder een eventuele ontheffing als bedoeld in Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). Het beroep van [appellant] en anderen is om die reden gegrond.

Het betoog slaagt.

7.4.    De Afdeling ziet evenwel aanleiding om, gelet op de naar aanleiding van het beroep alsnog uitgevoerde quickscan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 7 april 2021, geen opdracht te geven dit gebrek te herstellen. Uit deze quickscan blijkt dat de Wnb niet in de weg hoeft te staan aan de uitvoerbaarheid van het plan en de raad heeft bovendien ter zitting nogmaals te kennen gegeven de aanbevelingen uit deze quickscan ter harte te nemen bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Gevolgen voor Natura 2000-gebieden

8.       [appellant] en anderen betogen dat per 15 oktober 2020 een nieuwe berekeningsmethodiek in werking is getreden voor het maken van stikstofberekeningen. De raad heeft vervolgens een nieuwe rapportage laten maken die is afgerond op 27 november 2020 en vlak voordat het bestemmingsplan op 17 december 2020 is vastgesteld is deze berekening toegevoegd aan de stukken, aldus [appellant] en anderen. Volgens [appellant] en anderen zijn daarnaast de gevolgen voor verdroging van Natura 2000-gebieden onvoldoende meegewogen.

8.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt vanwege de geluidsbelasting van de nabijgelegen provinciale weg (de N348) voor de te realiseren woningen is van belang dat de regeling waarop [appellant] en anderen zich beroepen niet strekt tot bescherming van hun belangen, maar van de belangen van toekomstige bewoners van de voorziene woningen. Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op schending van die regeling kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

8.3.    Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1371) volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Rijntakken", deelgebied 'uiterwaarden IJssel' ligt op ruim 700 meter afstand van het plangebied. Op ongeveer 2,1 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Landgoederen Brummen". Gelet op deze afstanden maken deze Natura 2000-gebieden naar het oordeel van de Afdeling geen deel uit van de directe leefomgeving van [appellant] en anderen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat zij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op schending van de normen in de Wnb kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Externe veiligheid

9.       Voor zover [appellant] en anderen een opmerking hebben geplaatst over de beoordeling van de gevolgen voor de externe veiligheid in de plantoelichting wijst de Afdeling er op dat de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel van het plan uitmaakt. De Afdeling ziet in dit betoog geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.

Watertoets

10.     [appellant] en anderen betogen dat het plan niet voldoet aan de watertoets omdat sprake is van een toename aan verhard oppervlak van 2.400 m2. Dat is meer dan de maximaal toegestane toename van 1.500 m2 in stedelijk gebied. Bovendien is volgens [appellant] en anderen sprake van rioolproblemen in de bestaande situatie.

10.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een toename van onverhard oppervlak ten opzichte van de eerder planologisch toegestane invulling van het gebied. Delen die verhard waren zullen een groene invulling krijgen. Bovendien is met het Waterschap Vallei en Veluwe door middel van een watertoets afstemming geweest over het aspect water, aldus de raad.

10.2.  Ten behoeve van de watertoets is een vergelijking gemaakt tussen de situatie toen de basisschool nog niet was gesloopt en de toekomstige situatie na realisering van het plan. Uit de gedane watertoets blijkt dat er geen beschermingszones van beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Op basis van de watertoets wordt door het waterschap een positief advies gegeven voor onderhavig plan. De Afdeling ziet in het door [appellant] en anderen aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de door de raad verrichte watertoets ondeugdelijk zou zijn en niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag kon worden gelegd. Daarbij is van belang dat een vergelijking met de thans bestaande situatie waarbij het plangebied na sloop van de school onverhard is, niet gemaakt hoeft te worden. Ook is van belang dat, zoals ook nader toegelicht door de raad ter zitting, de door [appellant] en anderen aangehaalde rioolproblematiek niet samenhangt met de bij de watertoets af te wegen aspecten.

Het betoog faalt.

Parkeren

11.     [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte is vermeld dat 41 parkeerplaatsen worden toegevoegd. Daartoe voeren zij aan dat drie parkeerplaatsen extra worden geschrapt die niet worden aangemerkt als officiële parkeerplaatsen.

11.1.  Volgens de plantoelichting kan het benodigd aantal parkeerplaatsen worden bepaald op grond van het "Paraplubestemmingsplan Parkeren" van de gemeente Brummen, waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 als norm worden gehanteerd. Met het voorliggend initiatief worden 16 sociale huurwoningen gerealiseerd. Voor sociale huurwoningen in een weinig stedelijk gebied is de gemiddelde parkeernorm 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor onderhavig plan is de gemiddelde parkeerbehoefte 16 (woningen) x 1,6 = 25,5, afgerond 26 parkeerplaatsen. Met de realisatie van het plan verdwijnen 5 bestaande parkeerplaatsen, die gecompenseerd moeten worden. Hiermee zijn er in totaal 31 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied is ruimte voor 34 nieuwe parkeerplaatsen, waarmee ruimschoots kan worden voldaan aan de parkeernorm. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer, aldus de raad.

11.2.  De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen niet gemotiveerd hebben bestreden dat het bestemmingsplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. Dat er in de omgeving een bestaand parkeerprobleem is, geeft - wat daar overigens ook van zij - geen reden voor een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling dat het bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet vereist is dat al bestaande parkeerproblemen worden opgelost. Er hoeft immers alleen rekening gehouden te worden met de parkeerdruk als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling, wat in dit geval ook is gebeurd. Dat enkele niet-officiële parkeerplaatsen zouden verdwijnen is in zoverre, anders dan [appellant] en anderen betogen, niet van belang.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

12.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 10 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog met inachtneming van wat is overwogen onder 7.4 toereikend te motiveren of na realisering van warmtepompen bij de woningen een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat bestaat dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Daarnaast draagt de Afdeling de raad op de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

13.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Brummen op:

- om binnen 10 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van de raad van 17 december 2020 te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021

700.