Uitspraak 202001061/1/R4


Volledige tekst

202001061/1/R4.
Datum uitspraak: 28 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Beesd, gemeente West Betuwe,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Beesd, gemeente West Betuwe,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Beesd, gemeente West Betuwe,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Achterstraat achter 18-22 Beesd" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

[appellant sub 3] heeft nadere stukken ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2021, waar [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellanten sub 2], bijgestaan door [gemachtigde B] en (via een videoverbinding) door [gemachtigde C] en de raad, vertegenwoordigd door B. Oosterbaan-van Lint en E. Kuijs zijn verschenen. Ook is ter zitting [partij], bijgestaan door gemachtigde D] en [gemachtigde E], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om vier nieuwe woningen met een bouwhoogte van 10 meter te realiseren achter de Achterstraat 18-22 te Beesd. In het plangebied staat nu een leegstaand bedrijfsgebouw. De initiatiefnemer [partij] wil dat gebouw slopen voor een appartementencomplex waarbinnen twee seniorenappartementen en twee startersappartementen gerealiseerd zullen worden. Het bouwwerk zal twee bouwlagen bevatten.

[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] zijn omwonenden en zij kunnen zich niet verenigen met het voorziene appartementencomplex.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ingetrokken beroepsgronden

3.       [appellant sub 3] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de locatie en verkeersgevolgen van de nieuwe uitweg aan de Huis te Beestlaan ingetrokken. Ook heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond ingetrokken dat het plan gevolgen zal hebben voor de vogels en vleermuizen die nu aanwezig zijn in het plangebied.

Beoordeling van de beroepen

Procedurele aspecten

4.       [appellant sub 1] betoogt dat de procedure tot vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen. Daartoe voert hij aan dat hij onvoldoende inzicht heeft gekregen in het plan doordat afbeeldingen ontbraken toen het ontwerpplan ter inzage lag.

4.1.    De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat alle afbeeldingen die door de initiatiefnemer van het plan om binnen het plangebied appartementen te realiseren zijn aangeleverd ter inzage hebben gelegen. De raad heeft verder aangegeven dat twee luchtfoto’s aanvankelijk ontbraken in de plantoelichting, maar dat deze foto’s later alsnog in de plantoelichting zijn geplaatst.

Naar het oordeel van de Afdeling leidt de omstandigheid dat korte tijd enkele afbeeldingen in de plantoelichting ontbraken niet tot het oordeel dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig is verlopen. Hierbij neemt de Afdeling in overweging dat aan de plantoelichting zelf geen bindende betekenis toekomt. Daarnaast ontbraken deze afbeeldingen niet in het ontwerpplan. Gelet op het gegeven dat aan de plantoelichting zelf geen bindende betekenis toekomt en de omstandigheid dat [appellant sub 1] door de overige aanwezige stukken voldoende inzicht heeft kunnen krijgen in het ontwerp van het bestemmingsplan, leidt dit er niet toe dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het betoog slaagt niet.

Behandeling zienswijze

5.       [appellant sub 3] betoogt dat hij aanwezig was bij de oordeelsvergadering van 3 december 2019. Volgens [appellant sub 3] heeft de raad niet serieus en inhoudelijk gekeken naar de door hem aangevoerde zienswijzen. Dit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat [appellant sub 3] voor de vergadering een brief heeft ontvangen waarin hem de mogelijkheid is geboden om gebruik te maken van zijn spreekrecht. [appellant sub 3] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zo heeft de raad onweersproken gesteld. Verder stelt de Afdeling vast dat de raad is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 3] in de bij het besluit behorende Nota van zienswijzen. Onder deze omstandigheden is  niet gebleken dat de standpunten van [appellant sub 3] onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening - stedenbouwkundige inpassing

6.       [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellanten sub 2] betogen dat de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om een appartementencomplex in het plangebied te realiseren niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wijst [appellant sub 1] erop dat het appartementencomplex een bouwhoogte van 10 meter mag krijgen, wat 3 meter hoger zal zijn dan de bestaande loods. [appellant sub 3] voert aan dat het appartementencomplex, met een hoogte van ongeveer 10 meter, een diepte van 13 meter en een breedte van 17 meter, zodanig groter is dan de omliggende, kleinere, woningen dat dit niet passend is in de omgeving. [appellanten sub 2] voeren in dit kader ook aan dat de bouwhoogte wordt berekend vanaf het peil. Op geaccidenteerd terrein, waar hier sprake van is, is het peil afhankelijk van het omliggende afgewerkte terrein, en kan het appartementencomplex daarom hoger uitvallen dan is voorzien. Ook betwist [appellant sub 1] dat het appartementencomplex qua omvang past binnen het plangebied.

6.1.    Op de verbeelding is aan de gronden betreffende de Achterstraat achter de nummers 18-22 de bestemming "Wonen" toegekend, waarbij de maximum bouwhoogte 10 meter mag bedragen en de maximum goothoogte 7 meter. Ingevolge artikel 3.1.2.3 van de planregels zijn maximaal 4 woningen toegestaan op de gronden met deze bestemming.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex van 4 woningen met een maximale bouwhoogte van de hoofdgebouwen van 10 meter. Verder merkt de Afdeling op dat deze locatie zich bevindt in een omgeving die zich kenmerkt als een woonwijk met verschillende soorten woningen met eveneens verschillende bouwhoogten, zoals vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rij- en hoekwoningen en een woonzorgcentrum "de Lingehof". Weliswaar zou het appartementencomplex wat omvang en hoogte betreft groter kunnen uitvallen dan sommige omliggende woningen en bouwwerken, maar dat geeft op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het plan stedenbouwkundig niet passend is, te meer nu de raad er terecht op heeft gewezen dat voor een deel van de bebouwing aan de Huis te Beestlaan in het bestemmingsplan "Beesd 2018" een maximale bouwhoogte van 12 meter is toegestaan. Zelfs indien het appartementencomplex wat hoger mocht uitvallen doordat het appartementencomplex op geaccidenteerd terrein is voorzien, is de Afdeling onder deze omstandigheden van oordeel dat de raad het appartementencomplex, qua omvang en hoogte, in redelijkheid passend heeft kunnen achten in het stedenbouwkundig karakter van de omgeving en in zoverre in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen vinden.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat

7.       [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellanten sub 2] betogen dat de realisering van het appartementencomplex hun woon- en leefklimaat zal aantasten. [appellant sub 1] wijst er hierbij op dat het appartementencomplex tegen de erfgrens van zijn perceel aan ligt. [appellant sub 3], [appellanten sub 2] voeren in dit kader aan dat hun privacy zal worden aangetast doordat inkijk in hun woningen vanaf de appartementen mogelijk is. Daarnaast voeren zij aan dat de bouw van het appartementencomplex tot gevolg heeft dat zij minder zonlicht in hun woonkamer en tuin zullen hebben. [appellanten sub 2] voeren in dit kader ook nog aan dat niet duidelijk is wat de daadwerkelijke bouwhoogte is van de bouwwerken die tegen hun perceelgrens kunnen worden gebouwd. [appellant sub 3] voert in dit kader ook aan dat zijn uitzicht belemmerd wordt doordat een groter en hoger gebouw in de plaats komt van de huidige loods. [appellant sub 3] betoogt dat de raad bij het afwegen van de verschillende belangen niet voldoende aandacht heeft gehad voor de invloed van het plan op de waarde van zijn woning.

Daarnaast voeren [appellanten sub 2] aan dat de raad ten onrechte niet de vereiste richtafstand van 10 meter tussen een geluidgevoelige bestemming en bedrijvigheid zoals die volgt uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) heeft aangehouden. Volgens [appellanten sub 2] zal de afstand tussen het nieuwe appartementencomplex en hun bedrijf 0 meter zijn zodat hierdoor ook geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het appartementencomplex en zullen [appellanten sub 2] als gevolg hiervan bovendien beperkt worden in hun bedrijfsvoering. Ook stellen zij dat hun laad- en losmogelijkheden door het bestemmingsplan bemoeilijkt zullen worden. [appellant sub 1] stelt dat de balkons van de appartementen zeer dicht op zijn perceel zullen worden gebouwd, zodat ook hij in zijn bedrijfsvoering beperkt zal worden.

7.1.    De afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en de uiterste bouwgrens van het appartementencomplex bedraagt ongeveer 16 meter. Gelet op de situering van het bouwvlak, de oriëntatie in de richting van de rotonde naast de woning van [appellant sub 3] en de afstand van ongeveer 16 meter tussen het perceel van [appellant sub 3] en het uiterste bouwvlak, welke afstand voor  een stedelijk gebied niet onaanvaardbaar klein is, is het niet aannemelijk dat als gevolg van de bouw van het appartementencomplex een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 3] zal plaatsvinden. Ook is het, gelet op de situering van de woning van [appellant sub 3] en de afstand van 16 meter tussen de woning van [appellant sub 3] en het appartementencomplex, niet aannemelijk dat sprake zal zijn van ernstige schaduwhinder als gevolg van het appartementencomplex. De raad heeft geen aanleiding hoeven zien om ten aanzien hiervan nader onderzoek te doen.

Verder is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van het plan geen sprake is van een onevenredige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 3]. Hierbij is mede van belang dat in de bestaande situatie al forse, zij het iets lagere bebouwing in het plangebied aanwezig mocht zijn en feitelijk ook aanwezig is. Verder is ook hier van belang dat de genoemde afstand van 16 meter tussen de woning van [appellant sub 3] en het appartementencomplex zoals gezegd niet onaanvaardbaar klein  is, in een stedelijke omgeving als hier aan de orde is. Verder merkt de Afdeling hierbij op dat in de ruimtelijke ordening geen recht op een onaangetast uitzicht bestaat.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog van [appellant sub 3] slaagt niet.

7.2.    Ten aanzien van de vrees voor schaduwhinder in de woning van [appellanten sub 2] overweegt de Afdeling dat het, gelet op de afstand tot de woning van [appellanten sub 2], niet aannemelijk is dat als gevolg van het appartementencomplex voor hen sprake zal zijn van een onaanvaardbare vermindering van lichtinval.

Het betoog slaagt niet.

7.3.    De afstand tussen de uiterste perceelsgrens van [appellanten sub 2] en de uiterste bouw- en perceelsgrens van het plangebied bedraagt 0 meter. Het perceel van [appellant sub 1] ligt tegen de perceelsgrens van het plangebied aan. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat van verminderde privacy voor [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] geen sprake zal zijn nu de voorkant van het appartementencomplex georiënteerd zal zijn in de richting van de Huis te Beestlaan en niet in de richting van de percelen van [appellanten sub 2] en van [appellant sub 1]. De Afdeling stelt vast dat het perceel achter de woning van [appellanten sub 2] wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten aan huis, en ook als tuin. Vaststaat dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt dat tot aan de perceelgrens van het perceel van [appellanten sub 2] wordt gebouwd. Het perceel van [appellant sub 1] ligt direct tegen de plangrens aan en dicht tegen het bouwvlak waarbinnen de appartementen gebouwd worden. De Afdeling overweegt voorts dat het bestemmingsplan niet uitsluit dat ook balkons gebouwd zullen worden die georiënteerd zullen zijn op de percelen van [appellanten sub 2] en [appellant sub 1]. In zoverre heeft de raad niet voldoende gemotiveerd dat ten aanzien van het perceel van [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] geen onaanvaardbare aantasting van hun privacy zal plaatsvinden.

Dit betoog slaagt.

7.4.    Over  de vrees van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] voor een belemmering in hun bedrijfsvoering overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is aan de hand van het akoestisch rapport van Vliex door [appellanten sub 2] gesteld dat het akoestisch onderzoek dat door de raad is overgelegd niet deugdelijk is. De raad heeft ter zitting erkend dat het door de raad overgelegde akoestisch rapport op meerdere onderdelen gebreken bevat, zodat dit rapport niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag had mogen worden gelegd.

Omdat de raad zich, door te erkennen dat het akoestisch onderzoek gebreken bevat, in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, staat hiermee vast dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] slaagt.

Gevolgen keerwand

8.       [appellant sub 1], [appellanten sub 2] betogen dat niet goed is gekeken naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Zo is niet onderzocht of met het plan om een keerwand te realiseren rondom het plangebied wel rekening is gehouden met kabels en leidingen die zich wellicht in de grond bevinden. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de grond kan verzakken als een bijgebouw op de erfgrens wordt gebouwd.

8.1.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het bestemmingsplan om bijvoorbeeld bodem-technische redenen of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] hebben enkel aangevoerd dat er mogelijk kabels en leidingen in de bodem zitten en dat een risico op verzakking kan ontstaan, zonder hiertoe met concrete bewijsmiddelen te komen die dit ondersteunen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende voor twijfel aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Overige bouwmogelijkheden

9.       [appellanten sub 2] betogen dat de ruime mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om te bouwen binnen het bouwvlak van het plangebied tot rechtsonzekerheid leiden. Het plan maakt binnen het bouwvlak, in tegenstelling tot hetgeen de raad in reactie op de zienswijze heeft aangegeven, wel degelijk mogelijk dat tot aan hun uiterste perceelsgrens gebouwd kan worden, aldus [appellanten sub 2].

9.1.    De raad heeft zowel in zijn zienswijzebehandeling als ook ter zitting aangegeven dat de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens van de Achterstraat 22 ongeveer 3,7 meter bedraagt. Verder heeft de raad aangegeven dat binnen het plangebied waarbinnen zich een bouwvlak bevindt, bouwwerken mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 7 meter.

9.2.    Blijkens de artikelen 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6 en 3.3.3 van de planregels is het mogelijk om binnen het aangegeven bouwvlak te bouwen. De plantoelichting bevat een situatieschets van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Uit deze situatieschets in de plantoelichting blijkt dat beoogd wordt om, behalve het appartementencomplex, slechts een beperkt deel van het bouwvlak te bebouwen met bouwwerken.

De Afdeling is van oordeel dat de raad onvoldoende is nagegaan of de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nu biedt om te bouwen binnen het bouwvlak, op een ruimtelijk aanvaardbare manier van toepassing kunnen zijn in het plangebied. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om meer bijbehorende bouwwerken te realiseren naast de vier appartementen. Zo maken de planregels het mogelijk dat binnen de bouwvlakken, die lopen tot direct aan de perceelsgrens aan de Achterstraat 22, en direct grenzend aan de Achterstraat 24, bouwwerken in de vorm van vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en losstaande bouwwerken  worden gerealiseerd. Dit kan tot gevolg hebben dat het appartementencomplex zelf groter kan uitvallen dan in de situatieschets is weergegeven. De Afdeling is van oordeel dat een ruimtelijke aanvaardbare inrichting waarbij voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellanten sub 2] reeds hierom onvoldoende is geborgd. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat het plan meer mogelijk maakt dan de initiatiefnemer voor zijn bouwplan nodig heeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.

Het betoog slaagt.

Aantasting cultuurhistorische waarden

10.     [appellant sub 1], [appellanten sub 2] betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het bestemmingsplan de beeldbepalende bestemming is losgelaten en de komst van het appartementencomplex geen aantasting vormt van de cultuurhistorische waarden in de omgeving. Hiertoe voeren [appellanten sub 2] aan dat het appartementencomplex gelet op de toegestane bouwhoogte zichtbaar zou kunnen zijn vanaf de Achterstraat zodat zij wel degelijk een aantasting vormen van de cultuurhistorische waarden.

10.1.  In paragraaf 4.6 van de plantoelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.  Uit de toelichting van de raad blijkt dat het plangebied buiten het beschermd dorpsgezicht 1967 valt. De Afdeling stelt vast dat appellanten dit niet hebben betwist.

Verder heeft de raad toegelicht dat de Achterstraat een belangrijk stedenbouwkundig stelsel vormt en past binnen de historische laanstructuur. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat het plangebied is gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de Achterstraat 18-22, zodat dit geen onderdeel uitmaakt van het beeldbepalende karakter van de Achterstraat.

In hetgeen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bestemmingsplan geen aantasting vormt van de cultuurhistorische waarden in de omgeving. Ook als de bebouwing zichtbaar zou kunnen zijn vanaf de Achterstraat, doet dat er niet aan af dat het plangebied feitelijk geen onderdeel uitmaakt van het beschermd dorpsgezicht. De raad hoefde daarom de beeldbepalende bestemming niet te behouden in het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Bestuurlijke lus

11.     De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de in overwegingen 7.3, 7.4 en 9.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient de raad hetzij het plan gewijzigd vast te stellen, hetzij nader te motiveren waarom de akoestische gevolgen van het bestemmingsplan alsmede de gevolgen voor de privacy van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] niet leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat, noch tot een belemmering in hun bedrijfsvoering. Daarnaast zal de raad moeten onderbouwen op welke wijze de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om te kunnen bouwen binnen het bouwvlak van het plangebied ruimtelijk aanvaardbaar zijn in de omgeving, dan wel het besluit in dat opzicht moeten wijzigen.

12.     De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van een eventueel gewijzigd besluit hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Slotsom

13.     Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond. Dit betreft voor [appellant sub 3] een einduitspraak zodat hierbij zijn procedure bij de Afdeling ten einde komt.

Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] zal de Afdeling een bestuurlijke lus toepassen. Dit betekent dat de Afdeling voor hen een tussenuitspraak doet. Dit betekent dat de procedure voor [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] nog niet ten einde komt. In het kader van de bestuurlijke lus wordt de raad opgedragen om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Afhankelijk van de uitkomst zal in de einduitspraak zo nodig worden beoordeeld of de raad hierin is geslaagd.

Proceskosten en griffierecht

14.     Het college hoeft aan [appellant sub 3] geen proceskosten te vergoeden.

15.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond;

II.       draagt de raad van de gemeente West Betuwe (in het kader van de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B) op om:

-         binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 11. is overwogen, de daar omschreven gebreken te herstellen;

-         de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J. Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021

418-972.