Uitspraak 202004686/1/R4


Volledige tekst

202004686/1/R4.
Datum uitspraak: 7 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Winschoten, gemeente Oldambt,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2020, in zaak nr. 19/2890 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldambt.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een inrichting voor industriële demontage, handel in machines en afvalstoffen op de locaties [locatie 1] en [locatie 2] te Winschoten.

Bij uitspraak van 14 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2021, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.       De verleende vergunning is een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking zijn van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De inrichting ligt op het industrieterrein Winschoten-Oost en omvat twee locaties. Op de locatie [locatie 2] bevinden zich onder meer bedrijfshallen voor de opslag van materialen. Op de locatie [locatie 1] worden voornamelijk metalen in de open lucht opgeslagen. [appellant] is eigenaar van twee bedrijfsgebouwen die naast de locatie [locatie 2] liggen en worden gebruikt voor stalling van en onderhoud aan boten. Hij is bevreesd voor gevaarlijke situaties en bodemverontreiniging vanwege de activiteiten in de inrichting, zoals het opslaan van materialen in de buitenlucht.

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de grens van de inrichting zoals deze is vergund, niet duidelijk is. Verschillende tekeningen die bij de aanvraag en/of de vergunning behoren kloppen niet. Ook de luchtfoto en situatietekening die het college ter nadere toelichting aan de rechtbank heeft overgelegd, zijn onjuist. Verder worden tot ver buiten de inrichting materialen opgeslagen. In de vergunning moet worden voorgeschreven dat het terrein van de inrichting aan de [locatie 2] wordt omheind, aldus [appellant].

Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de werkzaamheden van [vergunninghoudster] grote risico’s met zich brengen. De opslag van materialen in de buitenlucht leidt volgens hem tot gevaarlijke situaties, met name bij stevige wind. Hij stelt dat hij op het terrein aan de [locatie 2] een recht van overpad heeft en de vrije doorgang wordt belemmerd door een weegbrug. Verder wijst hij erop dat de kelder van zijn bedrijfspand is vervuild met verontreinigd water, vermoedelijk van de opslag van inkt, en niet meer kan worden gebruikt.

2.1.    De rechtbank heeft overwogen dat uit de situatietekening van 5 maart 2019, de bij brief van 25 november 2019 door het college gegeven nadere toelichting en uit de ter zitting door het college gegeven toelichting genoegzaam is gebleken hoe de grens van de inrichting loopt.

2.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit het besluit tot vergunningverlening en de daarbij behorende bescheiden duidelijk moet blijken wat de omvang van de inrichting is, waar de grens van de inrichting loopt en hoe het terrein van de inrichting is ingedeeld. Dit brengt het vereiste van rechtszekerheid mee en volgt ook uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo, waarin is bepaald dat in een omgevingsvergunning het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft duidelijk worden beschreven.

Het college heeft in het besluit van 26 juni 2019 de gevraagde vergunning verleend overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. Het college heeft daarbij bepaald dat de aanvraag en de bijbehorende stukken deel uitmaken van de vergunning, met uitzondering van het Brandbeveiligingsplan van 4 maart 2016. In de considerans van het besluit overweegt het college dat op 5 maart 2019 nieuwe tekeningen en een toelichting hierop bij de gemeente zijn ingediend en dat de plattegrondtekening van de hele inrichting hierop is aangepast. Het college overweegt dat de tekeningen en de plattegrondtekening deel uitmaken van de vergunning en de nieuwe tekeningen en toelichting zijn toegevoegd aan de aanvraag. Verder overweegt het college dat op 3 april 2019 een toelichting door Munnik Brandweeradvies B.V. is opgesteld, die tevens onderdeel uitmaakt van de vergunning. Uit het besluit wordt echter niet duidelijk om welke nieuwe tekeningen, plattegrondtekening en toelichting(en) het gaat. Deze zijn ook niet bij het besluit gevoegd. Desgevraagd heeft het college drie tekeningen aan de Afdeling toegestuurd, die alle zijn gedateerd op 5 maart 2019 en zijn gewaarmerkt als behorende bij het besluit van 26 juni 2019. Ook deze tekeningen bieden echter onvoldoende duidelijkheid. De tekening nr. 8640 ("vrije zone") geeft alleen een vrije zone voor de brandweer aan. Op de tekening nr. 8644 ("indeling terrein" of "indelingstekening") is de grens van de inrichting niet weergegeven. Uit de tekening nr. 8645 ("omvang inrichting"), in samenhang bezien met de tekening nr. 8644, kan geen duidelijke begrenzing van de inrichting en indeling van het bedrijfsterrein worden afgeleid. Verder wordt uit het besluit van 26 juni 2019 niet duidelijk welke bij de aanvraag behorende tekeningen zijn gewijzigd en om die reden niet tot de vergunning kunnen worden gerekend. Zo maakt de indelingstekening van10 oktober 2017 (bijlage bij notitie "Papierbaan 50 bc vrije afstand") deel uit van de vergunning, terwijl daarop het depot voor het indrogen van inkt buiten de inrichting is gesitueerd.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de vergunning de begrenzing van de inrichting en de indeling van het bedrijfsterrein niet duidelijk zijn weergegeven. Het besluit is daarmee in strijd met artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo.

Het betoog slaagt.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 juni 2019 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

Het college dient opnieuw op de vergunningaanvraag van [vergunninghoudster] te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het college dient daarbij onder meer op de inhoudelijke milieubezwaren van [appellant] in te gaan en daarbij te onderzoeken of een omheining van het bedrijfsterrein aan de Papierweg 50 B/C in het belang van de bescherming van de omgeving tegen milieuhinder geboden is.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2020 in zaak nr. 19/2890;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt van 26 juni 2019 , kenmerk V2017.1129;

V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oldambt aan J. [appellant] de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van € 439,00 (zegge: vierhonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021

190.