Uitspraak 202005985/2/R2


Volledige tekst

202005985/2/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Vereniging van Eigenaars Residence de Karpen en anderen, gevestigd te Eindhoven,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vereniging van eigenaars en anderen beroep ingesteld.

De vereniging van eigenaars en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging van eigenaars en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2021, waar de vereniging van eigenaars en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, vergezeld van [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.C. van Vliet, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vergezeld van [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het plangebied ligt het bestaande natuurbad de "IJzeren Man". Het plan ziet op een herontwikkeling van het gebied rond het natuurbad.

2.       De vereniging van eigenaars en anderen hebben verzocht om de artikelen 3, lid 3.1, aanhef en onder b, c, en g, artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a en d, en artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels te schorsen. Deze planregels hebben betrekking op het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor een horecabedrijf, terrassen en evenementen en het oprichten van hoofdgebouwen ter plaatse van deze bestemming. De vereniging van eigenaars en anderen hebben verzocht om schorsing van deze onderdelen van het plan om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen.

Planregels

3.       Artikel 3, lid 3.1, luidt:

"De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (…)

b. Één horecabedrijf, zoals genoemd in de "lijst van horeca-activiteiten" (Bijlage 4) behorende tot maximaal categorie la en lb, waarbij binnen deze categorieën zaalverhuur tot maximaal 200 personen is toegelaten;

c. Terrassen met dien verstande dat bestaande terrassen zijn toegelaten en dat nieuwe terrassen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding "terras met een maximum oppervlakte van 600 m2;

(…)

g. Evenementen met in acht name van het bepaalde in 3.3.2."

Artikel 3, lid 3.2.1, luidt:

"a. Er zijn maximaal vier hoofdgebouwen toegelaten binnen de bestemming;

(…)

d. Er mogen maximaal twee gebouwen voor horeca aanwezig zijn, met dien verstande dat,

1. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van het bouwvlak met een maximum gebouwd oppervlak van 600 m3 en een maximum bouwhoogte zoals is aangeduid op de verbeelding;

2. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-l" met een maximum bebouwd oppervlak van 400 m2 en een maximum bouwhoogte van 5 m, waarbij maximaal 10% van de oppervlakte van het gebouw ook mag worden gebouwd binnen de bestemming "Water."

Artikel 3, lid 3.3.2, luidt:

"Voor evenementen gelden de volgende regels:

a. per kalenderjaar zijn maximaal 5 evenementen toegelaten;

b. het maximale aantal bezoekers bedraagt 7.000 per evenement;

c. evenementen zijn toegestaan op zondag tot en met donderdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 23.00 uur in de avond en op vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 24.00 uur in de avond;

d. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 45 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

e. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 59 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

f. in afwijking van het bepaalde onder d de mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen per jaar niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

g. in afwijking van het bepaalde onder e mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen niet meer bedragen dan 85 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;

h. de (geluid) overlastgevende werkzaamheden bij de op- en afbouw, dienen zoveel als mogelijk te worden ingepland en uitgevoerd tussen 10.00 uur 's ochtends en 15.00 uur ’s middags;

i. als er op- en afbouwwerkzaamheden op een zondag nodig zijn dan dienen die pas vanaf 10.00 uur plaats te vinden;

j. de duur van een evenement bedraagt maximaal 1 dag exclusief op- en afbouwen;

k. in afwijking van het bepaalde onder punt j bedraagt de duur van een evenement maximaal 3 dagen bij maximaal 3 evenementen per jaar, waarbij wordt voldaan aan de geluidbelasting volgens het bepaalde in sub d en sub e. (geluidbelasting 45dB(A) en 59 dB(C));

l. het opbouwen van een evenement maximaal 4 dagen duren en het afbouwen van een evenement mag maximaal 4 dagen duren."

Spoedeisend belang

4.       [belanghebbende] heeft naar voren gebracht dat de bestaande gebouwen die ook voor horecadoeleinden worden gebruikt en op grond van het voorgaande bestemmingsplan al mogelijk waren, zullen worden gehandhaafd. Ter zitting heeft de raad verklaard dat geen omgevingsvergunningen zijn aangevraagd. [belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat hangende de beroepsprocedure bij de Afdeling tot uitspraak is gedaan in de bodemprocedure geen omgevingsvergunningen zullen worden aangevraagd. Voor zover de vereniging van eigenaars en anderen in dit verband hebben gewezen op het bestaande terras dat ruimer is dan de destijds vergunde circa 300 m2, leidt dat nu er geen omgevingsvergunningen zullen worden aangevraagd niet tot onomkeerbare gevolgen. Als gronden gebruikt zullen worden voor horeca en terras conform hetgeen het vastgestelde bestemmingsplan toelaat, maar in afwijking van de voor het terras verleende vergunning, zal dat gebruik na de uitspraak in de bodemprocedure mogelijk in zoverre moeten worden beëindigd indien de verruimde mogelijkheden dan niet in stand zouden blijven, zodat in zoverre evenmin onomkeerbare gevolgen zullen optreden. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de artikelen 3, lid 3.1, aanhef en onder b en c en artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a en d, van de planregels acht de voorzieningenrechter daarom onvoldoende spoedeisend belang aanwezig bij het verzoek.

4.1.    Wat betreft de evenementen die binnen de bestemming "Gemengd" zijn mogelijk gemaakt op grond van artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels en die zijn uitgewerkt in artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels en het verzoek om deze planregels te schorsen, overweegt de voorzieningenrechter dat bij dit verzoek een spoedeisend belang aanwezig is. Gelet op de evenementenkalender, andere stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het voornemen bestaat om in juli en mogelijk augustus evenementen te laten plaatsvinden. Daarbij gaat het om activiteiten die naar hun aard belastend kunnen zijn voor de omgeving. Uit artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels blijkt bijvoorbeeld dat het maximaal aantal bezoekers 7.000 per evenement mag bedragen.

Verzoek

5.       De vereniging van eigenaars en anderen betogen omtrent de volgens het plan mogelijke evenementen onder meer het volgende. De behoefte om het plangebied te gebruiken voor evenementen is niet inzichtelijk gemaakt. Zij betogen dat er in de omgeving veel locaties zijn die geschikter zijn om evenementen met een omvang zoals die in het plan zijn mogelijk gemaakt, te organiseren. Voorts betogen zij dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening omdat de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte niet is onderzocht en inzichtelijk is gemaakt. Dit blijkt uit het door hun overgelegde rapport "Laddertoets horeca en evenementen IJzeren Man Eindhoven" van Bureau Stedelijke Planning van 2 april 2021. Zij vrezen voor parkeer- en verkeersoverlast als gevolg van onder meer de evenementen. Daartoe hebben zij het rapport "Beoordeling parkeeroverlast IJzeren Man" van DTV Consultants van 31 maart 2021 overgelegd waarin de resultaten zijn neergelegd van een onderzoek naar de parkeer- en verkeersbelasting als gevolg van het plan. Hierin is geconcludeerd dat de raad de evenementen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten in het onderzoek naar verkeer en parkeren. Tevens betogen zij dat in de planregels ten onrechte de soort van evenementen en bepalingen inzake de beperking van de verkeersintensiteit, de verkeersafwikkeling en het verkeersgeluid ontbreken. Ook betogen zij dat aan het plan voor wat het gebruik als evenemententerrein ten onrechte geen akoestisch onderzoek ten grondslag ligt, althans geen adequaat onderzoek. Zij hebben een contra-expertise en adviesmemo van De Roever overgelegd waarin is geconcludeerd dat niet voldaan kan worden aan de geluidgrenswaarden van de Nota Evenementen met een luidruchtig karakter. Tenslotte betogen zij dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermenswaardige flora en fauna in het plangebied. Zij hebben een contra-expertise aangekondigd voor wat betreft de flora- en fauna.

5.1.    De raad heeft kort voor zitting een verweer ingebracht waarin is aangekondigd dat naar aanleiding van een aantal beroepsgronden hangende de bodemprocedure nog reacties van deskundigen worden opgesteld. De vereniging van eigenaars en anderen komen ook nog met rapporten en reacties naar aanleiding van het verweer van de raad.

5.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat beoordeling van de gronden die de vereniging van eigenaars en anderen ten grondslag hebben gelegd aan hun beroep en aan hun verzoek om een voorlopige voorziening op sommige punten nader onderzoek vereist, waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Die beoordeling zal in de bodemprocedure plaatsvinden en de voorzieningenrechte zal op die beoordeling niet vooruit lopen. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het belang van de vereniging van eigenaars en anderen is er in gelegen dat zij willen voorkomen dat er hangende het beroep in het bijzonder de komende maanden waarin evenementen worden georganiseerd de evenementen die in artikel 3, lid 3.2.2., zijn beschreven mogelijk worden gemaakt. Daar tegenover staat het belang van [belanghebbende], exploitant van het terrein, bij het zonder omgevingsvergunning mogelijk maken van evenementen ook om de exploitatie van het natuurbad mogelijk te maken. De voorzieningenrechter acht na afweging van deze belangen het belang van de vereniging van eigenaars en anderen bij schorsing van de artikelen 3, lid 3.1, onder g, en 3, lid 3.3.2, van de planregels totdat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, groter dan het belang van [belanghebbende]. De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat ook tot in 2019 al jaarlijks verschillende evenementen plaatsvonden. De voorziengingenrechter acht het, gelet op de impact op het woon- en leefklimaat van omwonenden, niet op voorhand buiten twijfel dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het permanent bestemmen van deze locatie voor het houden van evenementen als voorzien in de planregels in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het voorheen geldende bestemmingsplan maakte die evenementen niet mogelijk. Er werd door de bevoegde gemeentelijke bestuursorganen per evenement een evenementenvergunning en een omgevingsvergunning voor gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, juncto artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend om de evenementen mogelijk te maken. Daarbij is per evenement afgewogen of de omgevingsvergunning zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter acht het wenselijk deze juridische situatie gedurende de bodemprocedure te continueren zodat hangende het beroep in de bodemzaak ook een op het specifieke evenement toegespitste afweging plaatsvindt of en zo ja op welke wijze het betreffende evenement met inachtneming van de belangen van onder meer de vereniging van eigenaars en anderen in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarmee zijn evenementen in het komend seizoen voor evenementen niet op voorhand uitgesloten maar mogelijk niet in een omvang die is voorzien in de betreffende planregels. De voorzieningenrechter geeft aan dat zonder onvoorziene omstandigheden de bodemzaak voor juli 2022 zal zijn afgerond.

Conclusie

6.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek voor zover dat betreft het schorsen van de artikelen 3, lid 3.1, onder g, en 3, lid 3.3.2, van de planregels toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Eindhoven van 16 september 2020 voor zover daarbij de artikelen 3, lid 3.1, onder g, en 3, lid 3.3.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man) zijn vastgesteld;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Eindhoven tot vergoeding van bij de Vereniging van Eigenaars Residence de Karpen en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven aan de Vereniging van Eigenaars Residence de Karpen en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021

224